Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 21 juni 2025


Ze merkte nu in zijne oogen iets dat haar Johannes herdenken deed. Haar bloed schoot in plotselingen afkeer opwaarts. Hij sprak: Daar foltert mij een pijnlijke knaging. Daar is nievers een peiselijkheid. Daar is nievers een deugdelijke kilte. Daar is overal, overal u! Wat moet ik doen met al mijn gelijke dagen? Hertel de vele maanden, die reeds verloren zijn achter ons.

De wijk was buitengewoon rustig. Eene burgerlijke voornaamheid maakte er de lucht eenvormig-grijs en benevelde, met een toonlooze deftigheid, de verschillige stadsluchten. Van de effen huisgevels, waar de vensters als beloken oogen schenen te slapen, viel de grijze kilte op den grijzen steenweg neder.

Heel den nanoen sloot hij zich in zijne slaapkamer op, waar hij zich, zonder voldoening, met de grootste zorg aankleedde. Hij kwam voor het diner beneden. Hij was bleek. Hij at haast niet, en Vere die zeer bekommerd was, vroeg hem te vergeefs naar de oorzaak van zijn ongemak. Ik heb niets. Ik ben wat opgehitst, zei hij. Hij voegde er dan los-weg bij: Ik zal wat uitloopen in de kilte.

zegt de ballade. »Zijn deze wreede oogen werkelijk dood? Zie ik er geen dreiging in? Mijn handen zijn rood van het bloed mijns broeders, maar het is slechts toeval, dat de zijne niet bevlekt zijn met mijn bloedDit gedeelte van het gedicht is treffend om de atmosfeer van doodelijke kilte, die volgt op het oogenblik van den moord beangstigend, beklemmend.

En op de Beurs was 't voller en somberder dan ooit, door 't armoedige licht en door al de dikke donkere winterjassen. Er werd geklaagd, gemopperd; haastig werden de zaken afgekauwd, iedereen wou gauw weer weg naar zijn warme kantoor of naar een café om een borrel te drinken. Er hing een benauwd-zwoele, klam-vochtige atmosfeer en stank van menschen, nu en dan weggetocht door de gniepige kilte.

Ze dachten niet daaraan: het was een algemeen gevoel, dat niet tot preciese gedachten opschokte. Ze waren niet verwonderd dat het zoo werkelijk was. Hunne handen taakten hunne handen. Het water drupte nutteloos weg in Wiezeken's hals en de kilte en bracht geen beweging op het blauwe gezichtje. Aldoor blauwer werd het, en dieper, smertelijker 't gerimpel daarboven....

Midden in een hartstocht-opwelling viel soms een ijzige kilte op hem neer... hij bezon zich en dacht dan koel, plotseling een ander mensch, aan allerlei dingen.... En hoe kwam dat nu toch in hem.... waarom moest hij nu zoo vreemd-koel denken?... zoo mijmerde hij dan, al het andere dáárvoor vergeten... maar hij wist het niet, en een vreemde schaamte kwam in hem, die toch nauwelijks schaamte was, en hoe hij ook wroette, hij kende niet, hij vond niet de oorzaak van dat alles.... Dan ontwaakte hij, zag iemand, die hem uitlachte, en werd dan eerst recht beschaamd en verward.

Er was geen water in de karaf of in den ketel, ze zou dus heelemaal achter in de gang het moeten gaan halen; ze ging nog even bij Else kijken, om te zeggen, dat ze dadelijk terugkwam; de kilte van de steenen kroop akelig tegen haar beenen op, zoodat haar knieën klapperden.

Iets als kilte liep haar langs de schouders, niettegenstaande de warmte zijner omhelzing; ze trok de kant dichter om haar hals en voelde, dat de bank, waarop zij zaten, wat vochtig van dauw was. Ik dank je, ik heb je zoo lief, je maakt me zoo gelukkig, herhaalde zij. Hij zweeg, drukte zeer zacht, met enkel teederheid, haar tegen zich aan.

Lang bleef hij daar op en neêr loopen, in den vochtigen nacht, terwijl de kilte hem tot in het merg drong en uitkleumde, terwijl de bleeke gaslichten, als droevige oogen, hier en daar door den valen mist hem aanstaarden. En hij wachtte, op en neêr loopend, een uur, anderhalf uur lang, lijdende van koû en vermoeienis, als een bedelaar zonder dak.

Woord Van De Dag

buitendam

Anderen Op Zoek