Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 21 juli 2025


Hume, door anderen op de hoogte gebracht, had herhaaldelijk bij Rousseau aangedrongen op een verklaring. Rousseau weigerde eerst; eindelijk stelde hij al zijn grieven op schrift in een formeele akte van beschuldiging en verzocht Hume om zich, zoo hij onschuldig was, te rechtvaardigen.

Het gaf natuurlijk niets: bij Rousseau lieten de waanvoorstellingen zich niet meer ontwortelen, en Hume was zelf te geprikkeld, om konsideratie te kunnen voelen met den man, die hem zoo had teleurgesteld: in dien twist met Rousseau, zei men, had hij zich voor 't eerst van zijn leven driftig gemaakt. Rousseau zelf zweeg verder, zooals hij zich voorgenomen had, en begroef zich in zichzelven.

Hij hield d'Alembert, dien hij wegens diens intimiteit met Voltaire in hooge mate wantrouwde, voor den schrijver, en was overtuigd dat ook Hume er de hand in had gehad. Geheel schoot hij met dit vermoeden den bal niet mis: dat Hume van den brief afwist, is zeker, en waarschijnlijk, dat hij aan de grap medeplichtig was.

Een gevoel van wrevel tegen deze afhankelijkheid zou waarschijnlijk, hoe dan ook, spoedig hun verhouding vertroebeld en bedorven hebben: het was tegen zijn natuur, zich zoo zeer in de macht van eenig mensch te geven. In elk geval vereischte deze verhouding van de zijde van Hume veel takt en omzichtigheid.

Als hij niet in ons woont bestrijden we hem niet.... Ja, deze leer woonde in mijn gemoed en dat was voor mij een aanleiding om het positivisme ernstig te onderzoeken en tegen-motieven te vinden. En van Hume kwam ik op Spinoza. Mijn eerste studie in "De Kroniek" was een stuk over Spinoza. Ik meende in hem een levensleer te vinden die uitgaat van de geestelijke Idee.

De sceptische Schot vond zoo'n scène waarschijnlijk bijzonder pijnlijk. Bij deze onvereenigbaarheid van humeur kwamen verschillende omstandigheden, die in Rousseau, gelijk hij nu eenmaal was, wantrouwen tegen Hume moesten opwekken. Terwijl Rousseau nog in Parijs was, had daar in de salons een brief de rondte gedaan, zoogenaamd door Frederik van Pruisen aan hem gericht.

In samenhang daarmee en in tegenstelling tegelijk, heb ik mij toen meer rechtstreeks stelselmatig toegelegd op de wijsgeerige studie. Ik ben begonnen met de positivistische philosophie van Hume waarschijnlijk omdat men meestal begint met met zijn vijanden af te rekenen. Die vijand namelijk is een element van ons eigen gemoed.

Aan al zijn vrienden schreef hij kortere of langere epistels, aan du Peyrou, aan d'Ivernois, aan de Malesherbes, aan Mme de Boufflers, aan Mme Verdelin, aan Milord Maréchal, aan Guy, zijn hollandschen uitgever, om zich te beklagen over Hume, die, samenzwerend met zijn bitterste vijanden, hem naar Engeland had gelokt om hem daar schandelijk te behandelen, van alle verkeer met de buitenwereld af te snijden en te doen omkomen van verdriet en ellende.

Is dit werkelijk zoo, dan moet men 't op zijn zachtst grof van Hume noemen, dat hij, die tegenover Rousseau zich voordeed als vol bewondering, sympathie en affektie, zich achter zijn rug vroolijk maakte over zijn ellendige omstandigheden. Er was nog meer, wat de ergdenkendheid van Rousseau moest prikkelen.

Woord Van De Dag

galoppeer

Anderen Op Zoek