United States or Sierra Leone ? Vote for the TOP Country of the Week !


En zoo hard ze kon liep ze naar de Nethe, en achter de twee drijvende mannen. Maar hoe verschoot ze, als de pastoor haar toeriep: "Hewel Charlot, vinde ni da 'k nen goeië Sinte Peterus ben?" Ze rilde op haar dikke beenen en van alteratie zei ze: "neeë ..."

Ja, spraken zij. Hewel, zei de markgraaf, laat ons hem ter stede ontbieden, en dat hij iets aardigs vertoone, vermits onze nar lood in zijn schoenen heeft. Laat ons hem ontbieden! spraken zij. Toen de bode van Antwerpen naar 's-Hertogenbosch kwam, zegde men hem, dat de nar Pierken gebersten was van 't lachen; maar dat er voor eenigen tijd een andere nar in de stad was, met name Uilenspiegel.

Hij zag Donaat's handen beven en de vuisten van Cordule dicht tegeneen. Hij nam seffens een luchtigen toon, verhief zijn stem, beproefde eene voorzichtige blijdschap. Hewel! Hewel! vroeg hij vroolijk, heb ik het u niet gezegd? .... heb ik 't niet schoon voorspeld? .. Ze kropen recht. Ze dronken de blijdschap van zijn aangezicht.

"Kijk, kijk, kijk! ge zijt doar zeu geiwe weere! Hèt ou van deze kier nie g'amezeerd. dan?" vroagt Sente-Pieter, die al grittende mee zijn sleuters aan de peurte stoat. "Nien ik, zille," zegt den ijngel; en mee zijn vleeren toe trekt hij al druipsteirtende noar den treun van onze lieven Hiere. "Ha, jongen, g'hèt opgepast van deze kier," zegt onze lieven Hiere. "Hewèl hoe ès 't ginter nou?

Hewel! kerel! vervolgde zijn neef, ge kunt het schikken volgens uw best oordeel, maar morgen avond er mag zijn wat wil morgen blijft Oomken thuis. Da's kras genoeg, knikte Mijnheer du Bessy, de krabbing van zijne droge keel in een geutje thee neerzwelgend. Ja.... en ik vind kras ook, dat Oomken daarom zoo verwonderd kijkt.

Dertig dagen lang gastreerden Uilenspiegel en de leerjongens en lieten zij zich de fijne vleezen en de oude wijnen goed smaken. De landgraaf zorgde voor alles. Doch den een en dertigsten dag stak hij zijn neus in de kamer, alwaar Uilenspiegel gezegd had, dat niemand mocht binnenkomen. Hewel, Thijl, sprak hij, waar zijn de portretten? Ze zijn verre, antwoordde Uilenspiegel. Mag ik ze zien?

Nog niet. Den zes en dertigsten kwam hij weer met zijn neus voor de deur. Hewel, Thijl? vroeg hij. Edele landgraaf, zij gaan op hun laatste. Den zestigsten dag maakte de landgraaf zich kwaad en, de kamer binnentredend, sprak hij: Op staanden voet gaat gij mij het schilderwerk toonen.