Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 15 juli 2025
Dan ging Ghielen bij 't venster staan en Doka werkte in 't achterhuis. Als ge wilt uitgaan, 'k en zou toch in Godsnaam niet wachten tot 't avondt, riep ze. Ghielen draaide onvoldaan en mismoedig rond op zijne kloefen, ging buiten aan 't hofgat, keerde weer, altijd in 't gedacht: met wat te wachten win ik misschien vijftig franken.
Schoone koe, schoone koe, gromde Ghielen in zijn koffiekom, 'k lache met zulk eene schoone koe, om alle duivels, neen 't, maar een oude varwe koe gelijkt het, een uitgeruttelde, verdroogde kwenekoe die nooit van kalf of stier iets geweten heeft, we gaan ze afsteken.
De haan kraaide nu herhaaldelijk. De menschen kunnen gaan rieken dat onze koe overstier is, herbegon Ghielen, en die haar koopt kan op zijne beurt het betooverd kalf afwachten. Hij grinnikte zoodat zijne fijne lippen wijd openrekten over zijn tandeloozen, ingevallen mond. We zullen heel den winter gemakkelijk zijn en we koopen ten uitkomende een veerzekalf.
Zij kwam mee tot aan de deur en daar keerde Ghielen nog weer om te zeggen: Doka, Vramme sprak mij van de dood van Uuznie Pasters.... Dat hoekje land achter de beek zal nu te koope komen, dat zou goed doen bij onze driehonderd klaverland, en 't zou goede weide zijn nadat w'er nog een paar jaar vruchten opgedaan hebben.
Doka kreeg nu eene narigheid in 't herte en ze begon te weenen en te vragen om hulpe, doch aan wie zich te wenden en wist ze niet. Ze keerde weer binnen en haalde uit de schuiflade de gewijde keers en ontstak ze voor 't lieve-Vrouwbeeld, dan ging ze buiten en in heur wanhoop riep ze twee, drie keers door 't donker: Ghielen! Ghielen!
Heur herte klopte om de benieuwdheid van eene langverwachte uitkomst met de duidelijkheid nu in die donkerte om haar, van den winter en den langen tijd sedert al die goede zomerdingen, die ze even in het droombedrog nog loopend en bestaande dacht. Ghielen zat daar eenig in den stal, koude te lijden, de oude, karbintige Ghielen!
Als 't over was werd Doka heel heesch zoodat Ghielen haar moeilijk verstond; ze zegde in der haast eene reek zonder dat ze 't zelf aaneen kon brengen; op 't einde vatte hij toch dat ze den ouden voois aan 't zagen was en weer beweren wilde: dat Ghielen eene maand gemist was in zijne rekening. Daarom wierd hij boos.
Daar was een halve klaarte gekomen, god-weet van waar, zoodat Ghielen onderweg, hier en ginder een boomstam zag uitsteken in den mist en den gevel van een boerenhuizeke, doch een stuk lands verre was 't al onduidelijk en dood toegedekt lijk bij vallenden avond.
Doka hielp nog zijn hemdeband recht, zette zijn pet stevig en warmde zijn schaapwollen wanten. Ze maande hem op te passen, haalde wat centen uit heuren schortezak en telde ze hem in de hand: Eén voor den kerkstoel, één voor den offer-blok en 't andere voor een borrel na de mis. Ghielen stak ze zorgelijk weg in den binnenzak, nam wijwater en miek een kruis. Doka, 'k ga. God beware u, Ghielen.
Ghielen vertelde hem van zijne schoone, schoone volle veerze die hij op stal had, dat ze moest kalven in 't korte, en dat Doka te oud werd en te veel lastig werk had en de koe afsteken wilde, maar 't was een buitenkans, jongen: een kostelijke koe. En 'k zou ze toch geern kwijt zijn, seffens kwijt zijn.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek