Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 6 juli 2025
Op de Veluwe gaat de sage van een boerenknecht, die met de kar hakhout van Wiessel naar Nunspeet moest brengen en 's avonds bij den Hoogen Duvel belandde. Een uitdagend: "Griepke, Griepke, grauw, A'j' me hebben wilt, griep me dan gauw" bekwam hem slecht.
„Hij vooral! Weet je: als ie genoeg heit, lust ie niet meer, als ie niks krijgt en... Kijk! als je van den duvel spreekt, dan staat ie om ’n hoekie; daar komt ie waarentig de gang in.
[p.277] Ik heb in elk dezer beide strophen een regel gecursiveerd, om op tweeërlei verschil in opvatting tusschen Boutens en den middeleeuwschen dichter al vast de aandacht te vestigen. Zooals Beatrijs bij de eerste ontmoeting met den ridder reeds, "zag in oogen brandend klaar smart die zij niet verstond," zoo meent zij nu de kreet van een "ziel in nood" te hooren. Hier niet de frissche, geestelijke-èn-zinnelijke liefde van de middeleeuwsche non, die, door "den duvel" met "vleescheliker sonde becord", haren, even als zij hartstochtelijk-verliefden, minnaar toch zich roept; maar hier het romantische bleeke-plaatjes-nonnetje; hier het decadent-moderne vrouwtje, dat dóór het medelijden met het leed van den zoo smachtend op haar verliefde, pas tot de lièfde komt: de minnares-in-verpleegsterscostuum! Hier ook niet de langzame ontwikkeling van het gevoel, de jaren door, tot het 't overheerschende alvermogende wordt, maar hier de verliefdheid-op-'t-eerste-gezicht, zoodat dan ook hier "de zoete Beatrijs" tegelijkertijd kinderlijker, heilig naïef èn in oneindig mindere mate martelares èn zondares is, dan die van den middeleeuwschen dichter, die, nog afgezien van al het andere, al vast het kloosterleven is ingetreden met een aardsche en onverwonnen liefde in 't hart, waartegen zij zelfpijnigend heeft gestreden. En dat in oneindig mindere mate martelares- en zondares-zijn waardoor zij voor ons tevens heel wat aan mede voelbare menschelijkheid inboet! accentueert zich ook in het verschil tusschen de beide soorten zekerheid ten opzichte van de te plegen zondige liefdedaad, welke beiden Beatrijs-figuren respectievelijk eigen is. De zekerheid van de middeleeuwsche Beatrijs is die van eene die er gewis van is hare zedelijke nederlaag te moeten erkennen; die er zeker van is, haar hartstocht te mòeten gehoorzamen en haar heiligsten plicht te moeten verzaken; de zekerheid daarentegen van Bouten's Beatrijs is die van eene die voelt dat een afschijning van de zuivere caritas: het hooger-menschelijke medegevoel met hem die lijdt, haar lager-menschelijke liefde heiligt. Háár zekerheid is die van eene, wie de onoverwinnelijke drang tot het vervullen van een l
"jaô, zei de groote duvel weer; nou, zei het duvelken, ik verwed er vijfhonderd stokslagen onder, dat ik hum van puren schrik zijn stoedeerkamer oetdrijf.
Maar hij was ijne, dij ook nich gauw umliggen göng, hij geit 't 'r op of en wat is 't? 'n Lijk schaopk'n dat op de heide achter bleven was. As ik nò nich zoo goud döst har, zee he, dan was ik daor deur de heide posterd en har overal verteld, dat ik de duvel zijn har.
U vleisschen arm, daer ghy op betroude, U vleisschen arm beswyckt u nu; U vleisschen arm, die u huis boude, U vleisschen arm wijckt schoon van u." Helsche duvel, die tot Brussel syt, Uwen naem ende faem sij vermaledijt, U rijck vergae zonder respijt, Want heeft geduyrt te langen tijd. Uwen willen sal niet gewerden, Noch in hemel noch op erden.
Amsterdam ligt aan het IJ, Monnikendam, daar wonen wij; Edam is een nest, Hoorn doet zijn best, Enkhuizen staat op tonnen, Medemblik heeft het gewonnen. Peer is nog een stad, Achel is nog wat, En Bree is een paddegat. Brugge is zot, Gent is bot. Kortrijk heeft 'nen zin, Ronse heeft van den duvel in. Wing, Wang, Laar, Herpen over Orsmaal, Hal al bovenal, Dormaal is een verkensstal.
Ook JAN VAN LEEUWEN ergerde zich aan het schreeuwend verschil tusschen leer en leven van zoovele geestelijken, aan de hebzucht, gulzigheid en wellust van vele prelaten; "die duvel regneert nu onder dat gheestelijke volc" aldus vat hij ergens zijne indrukken van hun handel en wandel samen.
"Jaô," antwoordde Gheryt Maessen: "voor de waôrheid van het geval staô ik niet in, dat riekt mij zoo paôpsch; maar mijn grootje heit het mij meermalen verteld. Eens zei een klein onnoozel duvelken tegen ien grooten leepen duvel: kent oe den Prior van Sint-Dominicus te Tiel?
Op ijns heurt he, 'n geschatter en daor springt d' olle knecht hum op de pokkel... en de hijle nacht hef he d'r mit um argewijerd; in 't leste har he 't heksk'n mit d' ijne hand pakt en dou mös de duvel hum weer löslaoten; hij was weer op zien recht." Hef dien boer die dat verteld?" zeg Pijter. "Jao en dij lug nich."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek