United States or Tonga ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ze vloekten er wel bij, maar dat hinderde niet. Hoe harder ze je uitscholden, hoe meer je van ze gedaan kreeg. »Baas, magge we d'r in, hij hèt in 't water gelege." »Zoo, dondersche schooiers, het jelui weer met je mieter in 't water gelege. Wil je wel gauw opdondere." »Och baas, hij is zoo nat, en dan krijgt ie van zijn vader."

Die dòndersche jongens!! juichte de dominus. Je weet nóoit welke invallen ze plotseling krijgen! Maar waar

Ten slotte: viel de dominus in met autoritaire verheffing van stem om die dondersche tweelingen toch te doen zwijgen: de heele caterva nu gluurde binnen, kop na kop en las, hard-op, een voor een: .... De Bacchides.... Dus de Bacchides?.... Daarna.... De Koffer....? Latinus en Thymele? LAUREOLUS Groot Exodium-Spel.

Nou, zei de dominus, schouders ophalend, hoofd schuddend, omdat je nóoit iets zeggen kon van die "dondersche jongens"; des te beter dan; jullie zien er pr

Gèen Bacchides, gèen Bacchides! had de dominus, wiens hoofd omliep, geraasd. Nóoit meer de Bacchides, als die dondersche jongens met iederen edelen Plinius weg liepen! Ketenen zoû hij ze, onder in het gewelf van het proscænium, waar de mimus-decoratiën werden bewaard; uithongeren zoû hij ze; geeselen zoû hij ze laten, als ze ooit terug kwamen, die dondersche jongens, die dòndersche jongens.... De komedianten, om den dominus, lachten niet meer; hunne gezichten stonden strak: dit was Lavinius Gabinius, als, de contracten geteekend,

Daar wordt alles schoon gehouden door de ibissen, die er van den reinigingsdienst zijn. Ja, de ibissen, zei Cecilius. Die eten toch geen koeiendrek! wierp Lavinius tegen. Kom toch, vlugger vooruit, dondersche slenteraars....

Nilus schonk de kroezen vol. Ga je eens meê naar de Broederschap van Isis, dominus? vroeg Nilus. Na de Megalezia, misschien, vriend Nilus, meende de dominus. Mijn hoofd loopt me nu heusch om. En dan nog die dondersche jongens, die altijd weêr wat anders willen.... Op Carpoforus' en Colosseros' knieën glunderden Cecilius en Cecilianus. Overmorgen! smoesden zij blij. Overmorgen!

»Natuurlijkantwoordde Sikes. »Met Sint Bartholomeus zat ik in de kast en der was geen stuiverstrompetje op de markt of ik hoorde 't piepen. Toen ik dien nacht zat opgesloten, leek die dondersche ouwe gevangenis zóó stil bij 't geraas en getier buiten, dat ik m'n kop wel te pletter had willen slaan tegen de ijzeren platen van de deur

Je jongens? Denk je, dat wij ons beschouwen als.... Als.... Ze keken elkaâr aan en proestten het uit van het lachen. De kinderen van.... Van.... De edele Crispina!! schaterden zij het uit. Dondersche jongens! riep de dominus uit. Hoe weten jullie? Hoe we het weten....? Dat komt er niet op aan! Hoe lang weten jullie....? Hoe lang we het weten....? D

Uit de schimmen en schaduwen, die op keken, en daar op het proscænium hun vreemde nachtspel mimeerden, trad er eene driftig voor. Het was Lavinius Gabinius. Zijn jullie daar, eindelijk? riep hij woedend. Ja, dominus.... Waar zijn jullie geweest, dondersche jongens?! Moet je den heelen dag weg loopen? Moet je me in ongerustheid laten, als mijn hoofd tòch me al omloopt?