Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 29 juni 2025


Mijn eigen lief vadertje, wij weten beiden zoo goed, hoe dierbaar wij elkaar zijn; wij weten ook zoo goed, dat de weg, dien uwe dochtertjes gekozen hebben, met dorens is bezaaid; maar gij weet ook, dierste, dat 't geen gril is, die ons leidt; dat wij ons ideaal met hart en ziel aanhangen, gelijk wij 't u doen; waaròm, waaròm toch ons dien reeds zoo zwaren, moeielijken weg nog zwaarder en moeielijker te maken, door 't onthouden van uwe toestemming!

Vaders gezondheid is zóó, dat hevige gemoedsaandoening moèt vermeden worden. Weet ge, wat dit zeggen wil? wij zijn weerloos aan de genade van het blinde Lot overgeleverd! Zoo dicht reeds stonden we bij de vervulling van onze dierste wenschen, en nu staan wij er weer zóó ver van af, en hangt er bovendien iets vreeselijks ons boven het hoofd.

Een goddelijk geheimpje ga ik u toefluisteren, liefste, dat naar ik hoop en vertrouw binnenkort géén geheim meer zal zijn! Ach! wat ben ik gelukkig! sluit me innig in uw armen, druk me aan uw hart, dierste, kus mij, wensch mij geluk! 't Was géén bleeke hersenschim, geen ijdel droombeeld, dat ik najaagde; luister, o, Moedertje, ik mag me vrij en zelfstandig maken! ik mag iets worden!

Hier blinkt het zwaard, hier wuift de vaan, De roem omringt me op Hellas' grond. Op 't schild getorscht, zag geen Spartaan Ooit vrijer rond! Ontwaak! Bedenk waarvoor Ge uw dierste banden hebt geslaakt Voleind uw spoor! Nu moet uw oude gloed vergaan: Die driften zijn den man onwaard! De roos der schoonheid is voortaan Voor u ontblaârd. Betreurt ge uw jeugd? waarom geleefd?

En toch, soms lijkt ons iets anders zoo onwaarschijnlijk! Nu eens schijnt de vervulling onzer dierste en innigste wenschen zoo nabij, dan weer staan wij er zoo eindeloos ver van af. Er zijn uren, waarin 't heen en weer geslingerde en gefolterde menschenhart in vertwijfeling vraagt: "Mijn God, wat is dan toch plicht?"

Is 't met ons Rechtswezen beter gesteld! Ik heb gezegd my te zullen verantwoorden over de ruimte die dat treurig onderwerp hier inneemt. Helaas, 't moet wel! Zou 't ons niet vergund zijn, lezer, by mangel aan speciale kennis van de «Rechten» ongelukkigen die we zyn! aanmerking te maken op vonnissen waarin onhandigheid en onkunde worden aangenomen als verontschuldiging van poging tot moord? Moet men dan juist «Meester» in allerlei soorten van «Recht» wezen, om zulk Onrecht bespottelyk en infaam te vinden? En de dwaasheden die in de zaak van 't echtpaar JUT werden ter-markt gebracht moeten ze voor extrakt van wysheid worden gehouden door ieder die niet de eer heeft «jurist» te zyn? Maar, eilieve, 't zijn immers juist juristen van wie al die zotterny uitging, en 't is waarlyk niet van hèn te verwachten dat zy de afschuwelyke verbastering van rechtsbegrippen waartoe hun speciaalstudie geleid heeft, zullen erkennen, gispen en brandmerken, veel minder nog dat zy de hand zullen uitstrekken tot genezing eener kwaal waarmee ze zyn opgegroeid, en die ze lief kregen als bron van aanzien en welvaart. Het verzet moet immers wel uitgaan van den leek, van den opmerkzamen, niet tot scheefzien afgerichten beschouwer die ongaarne gevaar loopt z'n dierste belangen overgeleverd te zien aan de beslissing van mannen uit dezelfde school als waaruit rechters voortkwamen die zulke vonnissen begingen, advokaten die zich schuldig maakten aan zulke pleitery? Hoe kan 'n burger van den Staat vertrouwen stellen in de toegezegde veiligheid van personen en goederen, wanneer hy dagelyks 't oordeel over Recht en Onrecht ziet opdragen aan personen, wier rechtsgevoel tot in 't monsterachtige werd verwrongen door zeer speciale studien in ongerymdheid? Welken grond heeft de bewering der advokaten, dat ze verdedigers zijn van «weduwen en wezenvan «verdrukte onschuld» enz., wanneer elke verdrukte weduw of wees, die in rechten wordt aangevallen, haar bespringers dapper ziet bystaan door ... 'n advokaat? Welke slotsom moeten we halen uit de opmerking dat we na sedert drie eeuwen leerstoelen voor studie in de «Rechten» te hebben gehad, nog altyd niet in 't bezit zyn van 'n oorspronkelyk-inheemsch, met den aard en de behoeften des Volks overeenstemmend Wetboek? Dat het uitleggen van de Wet die helder als kristal wezen moest! 'n winstgevend beroep is? Wat hebben we van die uitlegging te verwachten, wanneer de jongelui die als volleerde «juristen» aan de Maatschappy worden afgeleverd, zich maar zeer zelden duidelyk en korrekt weten uittedrukken? Taal en styl van onze rechtsmannen zyn gewoonlyk ellendig, en ver beneden 't peil waarop 'n hulponderwyzer behoort te staan om geen gek figuur te maken by z'n kollegaas of zelfs in de school. Men meene toch niet dat dit byzaak is. Het kan niet te dikwyls herhaald worden dat zuiverheid van uitdrukkingen ook vooral omdat daartoe veel arbeid vereischt wordt 'n kenmerk is van moraliteit. Wie zich niet bekommert over de juistheid van 'n woord, geeft blyk van onverschilligheid voor de zuiverheid zyner denkbeelden, en neemt het dus niet zeer nauw in 't onderscheiden van goed en kwaad. In dit opzicht vooral is 't poëtiek samenvatten van schynbaar ongelyksoortige gegevens van toepassing, dat ik (blz.106, 107) (hoofdstuk MVIII, n. v. tr.) als hulpmiddel tot ontwikkeling van ware zedelykheidsbegrippen voorstelde. «De taal is gansch het Volk» is er gezegd. Wel zeker! De geheele Mens kan beoordeeld worden naar de moeite die hy zich geeft om z'n woorden tot den zuiveren spiegel zyner gedachten te maken, en deze opmerking dwingt ons tot medelyden met ieder over wiens wel of wee door mannen van de Wet moet beslist worden, tot deernis vooral met «Weduwen en Weezen» die beklemd raakten onder de bescherming van zekere advokaten. Rechtbanken, parket en pleitbezorgers ... komen, om niet alleen te staan met m'n ongunstige meening over die specialiteiten, wil ik ditmaal eens m'n opinie behandelen als 'n verdrukte weduw. Ik stel haar onder bescherming van wetmannen, van ... alle advokaten die ooit 'n proces verloren, van alle publieke-ministerien die zich door pleiters en rechtbanken behandeld zagen als 'n overvragend marktwyf. Hoe is 't oordeel van die heeren over de rechtbank die maar niet tot besef te brengen was van 't «Recht» dat zy verdedigden, van de gegrondheid hunner «EischenWelken indruk maakt het op den advokaat die by A of B zweert de man méént het, want hy zegt er uitdrukkelyk by dat-i dezen keer eens geen «praatje» verkoopt wat heeft hy te denken van de Rechtenkennis en de eerlykheid! zyns tegenstanders die z'n leven te-pand geeft liever: z'n advokateneer: niemand moet meer wagen dan-i zonder schade missen kan! voor de gegrondheid zyner meening dat de zaak in kwestie X, Y of Z heet? Ook die tegenstander houdt zich niet met «praatjes» op godbewaarme! en van weerskanten is de goede trouw van den geachten confrère boven allen twijfel verheven. Ligt de schuld dan aan den rechtsprofessor die in oogenblikken van Romeinsche distraktie, zeker meer dan één «Recht» tegelyk gedoceerd heeft? Of had misschien een der advokaten z'n studien gemaakt vóór, en de ander n

Pers leest: Ghy burgers en ghy vremden, Dit 's Perssius van Embden. Sijn beeld na Phebus swijmt, 't Sij dat hij dicht of rijmt, Die sijn boecken, en prenten Op 't dierste weet te venten.

En nu de huiv'ring, die 't ontmoeten Der overwelbeminde kust Waarin misschien de dierste al rust! Voorafgaat, neen! het wuivend groeten Van Guurtjens kleine, blanke hand, Wier pink weêrschittert van zijn pand! Zie, had de knaap voor jong'lingsdroomen, Voor goud of roem uw zegen veil, O bruilofsvreugde! o huw'lijksheil!

Woord Van De Dag

verheerlijking

Anderen Op Zoek