Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 mei 2025
Waar 't zoo met schoon, ik eigende uw gelaat, Mijn oog stal uwen blik, mijn oor verslond Uw zoet geluid en leerde 't aan mijn mond. Waar' de aarde mijn, ik koos Demetrius uit, En liet dan gaarne aan u de rest ten buit. O, leer me uw blik; o zeg, wat tooverkracht Schonk op zijn harteklop u zulk een macht? HERMIA. Ik frons het voorhoofd, toch zoekt hij mijn gunst.
Komt, Egeus en Demetrius, wij gaan; Ik heb u noodig voor ons huwlijksfeest, Maar deel het een en ander bovendien U meê, dat van nabij uzelf betreft. EGEUS. Wij volgen u, naar plicht en eigen wensch. LYSANDER. Hoe is 't, mijn lief, hoe ziet uw wang zoo bleek? Hoe zijn de rozen er zoo snel verwelkt? HERMIA. Wellicht wijl regen haar ontbreekt, ofschoon Mijn oogen rijk genoeg in tranen zijn.
Mijn vorst, Wanneer zij thans niet voor uw troon belooft In de' echt te treden met Demetrius, Dan vraag ik, krachtens 't oude Atheensche recht, Volstrekte macht op haar, mijn eigendom; Zij kieze: en neem' deez' man tot echtgenoot, Of lijd' de doodstraf, die naar onze wet In dit geval onmidlijk volgen mag.
"Ziet, deez' lantaarn is de gehoornde maan; Ikzelf stel voor het mannetje in de maan;" THESEUS. Dat is de grootste flater van alle; die man moest in de lantaarn zitten; hoe kan hij anders het mannetje in de maan zijn. DEMETRIUS. Hij gaat er niet in, uit bangigheid, want er is een dief aan de kaars. HIPPOLYTA. Die maan verveelt mij; ik wenschte, dat hij maar veranderde.
EGEUS. Mijn vorst, dat is mijn dochter, die daar slaapt; Daar is Lysander, hier Demetrius, Hier Helena, des grijzen Nedars kind; Ik sta verbaasd, dat zij hier samen zijn. THESEUS. Zij kwamen zonder twijfel vroeg de Mei Hier vieren, en, verwittigd van ons plan, Vertoefden zij, ter wille van ons feest. Maar Egeus, spreek, is 't heden niet de dag, Dat Hermia haar keus verkonden moet?
PUBLIUS. Ik meen, het zijn de zoons der keizerin, Demetrius en Chiron. TITUS. Wat, Publius! o foei, foei! nu dwaalt gij zeer; Deze een heet Moord, die ander Vrouwenkracht; En daarom, boeit hen, beste Publius, boeit hen; Gij Cajus, Valentinus, grijpt hen aan; Dit uur, hoe vaak hebt gij 't mij hooren wenschen! Nu is het daar; dus boeit hen stevig; stopt Den mond hun, als zij schreeuwen willen.
Onder de vele vorsten had Nearchus een vriend met name Antigonus. Deze streden beide om één doel, gelijk zij zeiden, als helpers, voor het koninklijk geslacht, en voorts om alle Grieksche landen hunne oude vrijheid terug te geven. Antigonus had onder vele anderen een zoon, die heette Demetrius, later bijgenaamd de stedewinner.
EGEUS. Genoeg, genoeg; mijn vorst, dit zij genoeg; Thans treff' de wet, de wet, zijn schuldig hoofd! Te vluchten was het plan, het plan, Demetrius! Ze wilden ons berooven, u en mij, U van uw vrouw, mij van mijn vaderrecht, Dat recht, waardoor ik haar aan u reeds gaf.
HELENA. Ja zeker, juist als gij. LYSANDER. Demetrius, voorwaar, ik houd u woord. DEMETRIUS. Uw woord! Wat fraais! Haar hand houdt u terug! Een zwakke hand! Uw woord, noch hand, zijn iets! LYSANDER. Gij wilt, dat ik haar sla, haar wond, haar dood? Al haat ik haar, ik doe haar toch geen leed. HERMIA. Kan grooter leed mij treffen, dan uw haat? Gij haat mij! En waarom? Waarom, mijn lief?
HELENA. Gij trekt mij aan, gij zeilsteen, hard van hart; Niet ijzer trekt gij aan: voorwaar, mijn hart Is deugdlijk staal; leg af de kracht, die trekt; Dan is de kracht, waarmeê ik volg, voorbij. DEMETRIUS. Lok ik u uit? en maak ik u het hof? En zeg ik niet veeleer in ronde taal, Dat ik u niet bemin, noch minnen kan? HELENA. En juist daarom bemin ik u te meer.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek