Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 7 juni 2025
Men meende te weten, dat deze drie mannen tot de bende van Patron-Minette behoorden, van welke men twee aanvoerders, Babet en Gueulemer, gevat had. Men veronderstelde, dat de boodschappen van Brujon, die niet aan de huizen, maar aan lieden op de straat gericht waren, inlichtingen moesten bevat hebben wegens een of ander beraamd misdrijf. Men had nog andere aanwijzingen.
Aan een stuk van de traliën des schoorsteens, welke zij verbroken hadden, bonden zij het eind van het touw, dat Brujon in zijn cachot gevlochten had, wierpen het andere eind over den ringmuur, slingerden zich over de diepte, klemden zich aan den rand van den muur, klommen er over, lieten zich de een na den ander, langs het touw, op een dakje van het badhuis glijden, trokken het touw tot zich, sprongen op de plaats van het badhuis, gingen ze over, openden het raampje van den portier, waarbij de deurkoord hing, trokken er aan, openden de koetspoort en bevonden zich op de straat.
Aan de uitspraak van een zeker woord herkende hij Brujon, den barrièreschooier, aan de uitspraak van een ander, Babet, die onder allerlei beroepen ook uitdrager in den Temple was geweest. De oude dieventaal van den Temple verschilt van de verbasterde der boulevards, en Babet was de eenige die ze zuiver sprak.
't Was juist op het oogenblik, dat de zusters Eponine en Azelma weer op vrije voeten werden gesteld, daar bij 't onderzoek der zaak van haar vader geen directe bewijzen tegen haar waren aan 't licht gekomen. Toen Eponine de Madelonnettes verliet, gaf haar Magnon, die haar aan de deur wachtte, het briefje van Brujon aan Babet, haar bevelende de zaak "op te nemen."
Goeden dag, Brujon! Goeden dag, Deux-Milliards!" En zich toen tot de drie gemaskerden wendende, zeide hij tot den man met de bijl: "Goeden dag, Gueulemer!" Tot den man met den knuppel: "Goeden dag, Babet!" En tot den buikspreker: "Wees gegroet, Claquesous!"
Het water droop van zijn haar. Gueulemer sprak tot hem: "Zijt ge een man, jongen?" Gavroche haalde de schouders op en antwoordde in de dieventaal: "Een jongen als ik is een man, en mannen als gij zijn jongens." "Wat heeft die jongen een grooten mond," riep Babet. "De Parijsche jongen is geen bloodaard," zei Brujon. "Wat wilt ge?" vroeg Gavroche.
Kom, maak u niet kwaad, ga met ons, laat ons een flesch ouden wijn gaan drinken." "Men mag zijn vrienden niet in de verlegenheid laten," bromde Montparnasse. "Ik zeg u, dat hij op dit oogenblik gevat is," hernam Brujon, "de herbergier is geen oortje meer waard. Wij kunnen er niets tegen doen. Laat ons gaan. Ik meen ieder oogenblik dat een diender mij bij den kraag pakt."
Brujon, die een maand in een strafkamer had doorgebracht, had den tijd gehad, ten eerste, er een touw te vlechten; ten tweede, er een plan te ontwerpen.
Ook de windvlagen, van donder verzeld, deden de deuren op haar hengsels krijschen en maakten in de gevangenis een vreeselijk en heilzaam geraas. Die gevangenen, welke wakker werden, hielden zich alsof zij sliepen en lieten Gueulemer en Brujon hun gang gaan. Brujon was behendig, Gueulemer was sterk.
De inspecteur mompelde: "De langharige moet Brujon zijn, en de gebaarde Demi-Liard, genaamd Deux-Milliards." Hij sloeg de oogen neder en dacht na. "Den ouden Chose vermoed ik er ook bij. Daar heb ik mijn jas gebrand. Men stookt deze vervloekte kachels altijd zoo hard. Nummer 50 52, vroeger 't huis Gorbeau."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek