United States or Guyana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij wil den waard zeggen hem niet Suef, maar Afrit te noemen. Dat geloof ik ook. Maar dan had hij onzen waard te Sbiganzy ook van te voren moeten waarschuwen. Misschien is hij daar onder den naam Afrit bekend. Het kán zijn, maar ik geloof het niet.

Zij had haar sluier weggeslagen en begreep op dat oogenblik hoe men, onder het bewonderend oog der menigte, zelfs den dood onvervaard leert trotseeren. De deelnemers waren thans voor alle toeschouwers goed te zien, maar toch was de wedren nog niet begonnen. Eerst moesten zij het witte touw veilig achter zich hebben. De lijn was gespannen om den afrit volkomen gelijktijdig te doen plaats vinden.

Die naam past niet bij zijn gestalte, want hij is zoo klein, dat hij veel van een dwerg heeft. Dat hij nochtans Afrit heet, is zijn schuld niet, want dien naam heeft niet hij gekozen, maar is hem door zijn vader gegeven. Misschien was die ook zoo klein, en heeft zijn zoon Afrit gedoopt, in de hoop dat zijn zoon een reus zou worden. Is hij uit deze streek? Waar hij geboren is, dat weet niemand.

Met zoo te spreken en kracht te toonen, wilde ik mijn kleinen Afrit woedend maken en tot onvoorzichtige uitingen verleiden. Maar de kleine was mij de baas. Hij knipoogde vroolijk en zei: Beroem u gerust op uw sterkte, tot gij straks zelf in het stof bijt. Ik ben uw vriend. Gij hebt den armen kleermaker vriendelijk u aangetrokken en verzorgd. Daar ben ik u dankbaar voor.

Dat zag er niet naar uit, alsof de aangekomen vreemdeling zich door hem bij ons wilde indringen. Daarom vroeg ik nader: Wie is hij dan, dien gij bedoelt? Een bij u passend gezelschap is hij eigenlijk niet. Het is een arme kleermaker, die niet eens een vaste woonplaats heeft. Hoe heet hij? Afrit is zijn naam. Afrit, dat woord beteekent: reus.

O, ik heb een probaat middel, gaf ik hem ten antwoord, een tang, waarmee ik alles wat ik wil uit hem haal. Dan kunt gij meer dan anderen. Hij zal zijn meester en diens bondgenooten nooit verraden. Welnu, gij zult er bij zijn, om u te overtuigen, hoe openhartig hij mij zal zeggen wat ik weten wil. Kent gij Afrit, den kleermaker, beter? Neen.

Deze laatste woorden werden op bevelenden toon gezegd. Zijn stem trilde en zijn stemgeluid klonk heesch. Het kookte in hem. Die kleine man die zich Afrit dat is: reus noemde, was niet wat hij zeide te zijn. Daar had ik een eed op willen doen. Maar hij verstond meesterlijk de kunst om zich voor te doen voor wat hij verkoos.

Misschien schiet de naam mij nog te binnen. Kara.. Kara... Halef gij hebt den naam ook gehoord, weet gij hem nog? Karanorman? antwoordde de Hadschi, die mijn bedoeling heel goed begreep. Ja, juist, dat was 'ie, Karanorman-Khan? Kent gij dien, Afrit? Hij deed alsof hij zich moest bedenken, voor hij antwoordde: Ja, nu weet ik, wat gij meent. Maar het is niet een groote Khan, een ruïne slechts.

Maar zijn rechter mondhoek was heel weinig zijwaarts opgetrokken, waardoor zijn gezicht eene nauwelijks merkbare hoonende uitdrukking kreeg. Als gij heb niet weet, wat die tak mij vertelt, is misschien onze gids Afrit scherpzinniger dan gij, zeide ik. De kleermaker keek terstond verwonderd op en antwoordde: Heer, ik weet het evenmin en zou ook niets kunnen bedenken.

Ik geef hem van avond, tot belooning, een grooten maïskoek, met raki overgoten, want dat is zijn lievelingskost; hij is een lekkerbek. En zich tot den kleermaker wendende, vroeg hij: Welnu, Afrit, gij reuzekind, hebt gij ook soms respect voor dat paard? Het is onvergelijkelijk mooi. Ik heb nog nooit zoo iets gezien, antwoordde de gevraagde. Hij bekeek den hengst met het oog van een kenner.