Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gebie, Die dart'le klanken niet van aardsche melodie, Waarop de weelde en lust met lichtgeschoeide voeten, In hupplend nachtgebaar den bleeken morgen groeten, En 't lachende vermaak den kommer drukt in 't hart: Neen, schep hier klanken, waard den Koninklijken Bard, Wen hy 't Onsterflijk oog, op de aarde neêrgeslagen, 't Gevallen menschdom toont, en Godlijk laat beklagen!

Die koepel schynt 'n wén te hebben als 'n Zwitsersche berg-crétin. 't Een is zoo onzedelyk, zoo onbeschaafd, zoo ongezond als 't ander. En onze kerken! Men preekt daarin op z'n protestants, en de galm is ... onfeilbaar. De gewelven roepen: O salataris hostia, en de dominee maseurt in 't Hollandsch of nagenoeg.

Men moet de woorden "Tot nieuwe krijgsbedrijven gesterkt" voegen bij het woord "heldenstoet", als las men: van zulk een heldenstoet, als hij tot nieuwe krijgsbedrijven gesterkt zal zijn, wat mag ik daarvan verwachten. Ve Zang, vs. 409, bl. 82, rl. 5 v. b. Wen een onzichtbre hand zich in de zijne kleefde, Hem opvoerde, en met hem den ethersfeer doorzweefde, En Segol, Segol, riep!

Didoneel! Menig jaar hebt gij ons gediend, met Mordret. Nu zult gij het loon wel ontvangen. Wij zullen, wen wij uw ziele hebben, haar steken en slaan en harde pijne doen! Wij zullen spelen met uwe ziele! Wij zullen daar mede sollen als met een bal en uwe ziele werpen van de' een naar d'aâr! Didoneel! Didoneel! Geef ons uwe ziele, dat wij er ons jolijt mede drijven en riveel naar onzen aard!

En, wen die storm-omnachte Bleek in ’t omrotste meer blikt, deint haar ’t hoofd Strak aan, dat stille Dood wenkte uit het leven... Zoo stormt het door mijn borst, waar de gedachte, Spokend met steenen blik, de liefde dooft, Die ik gestorven in mijn ziel voel zweven.

Gletschers, aansluipende, doorboren mij Met speren van kristal in maan bevrozen; De helle ketens vreten me in 't gebeent Met kou die brandt; 's Hemels gevlerkte hond, Met gif niet van hemzelf, van uwe lippen, Zijn bek bezoedelend, verscheurt mijn hart; En vormlooze gezichten zwerven aan, Spookge bevolking van het droomenrijk, Spottend met mij; de Aardbeving-demons moeten De spijkers uit mijn sidderende wonden Loswringen, wen de rots splijt en weer sluit; Wijl uit hun luide afgronden huilend zwermen Stormgeesten, 't razen van den wervelwind Opzweepend, treffend mij met scherpen hagel.

Geesten spreken! Vloeiende echo's klinken Nog van hun hemelstemmen na. Ik hoor. Volg, o volg! Wen ons lied dreigt te zwijgen, Waar een grot ons verzwolg Waar wouden stijgen Volg, o volg, Waar een grot ons verzwolg.

Die knapte 'k eerst op in Pontzo, de disceplenaire klas ... Nou, en Louetta, daar treurde ik netuurlijk niet over, want dat was geen Hollansche maar een inlansche vrouw, ? 't Was een belabberde dienst in die klas. Vijf maal per dag uitpakke, en speksie ... affijn, daar wen je ook an, hoewel niet zoo gauw as an hange.

Hij is bezig met de draadlooze theorië, verontschuldigde mild Lancelot; maar mij ware het ook bekwaam zoo wij hier een burcht zagen, om gastvrijheid te vragen.... Zoo wij terug gingen tot Koning Mirakel...? aarzelde Gwinebant. Wij gaan nimmermeer terug, Gwinebant, wen wij eene queste doen, zeide streng Lancelot.

Zeg mij, wien kiest gij onder ons? Ik en weet niet, heer Bohort, zeide Amadijs. Zoo ik mij melden darf, zeide Galehot; zoude ik geerne dezen lieven schildknecht den mijne noemen wen Gawein hem niet heeft van noode en met hem terug keeren tot Camelot.