United States or Rwanda ? Vote for the TOP Country of the Week !


'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen. En ga ik hupplend aan zijn zij', Ook dan vermaakt en leert hij mij; Er kan geen beter vader wezen! Ik ben ook somtijds wel eens stout, Maar als mijn ondeugd mij berouwt, Dan wordt zijn vaderhart bewogen; Dan spreekt zijn liefde geen verwijt, Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt, Dan zie ik tranen in zijn oogen.

Genoegens, waardig dat Afgodisch offerplegen! Uw deel is met haar: gaat! wellustig aangelegen! Haast zal de onkuische dans.... Uw oog reeds vangt haar aan, En 't hart in 't hupplend oog verbiedt mij voort te gaan. Ach, Seth werd Kaïn in zijne afkomst: uw vriendinnen Gewenden u voorlang aan haar ontuchtig minnen,

Ook een halfvolle koffiekom, rond en bedrabd stond bij de lamp. In 't water, rullig gewiegd met dribblende rimpels, kropen goudslangjes van licht, hupplend met dwaze verwijding tot plasjes van glanzerig goud en de voeten der vrouw en van 't kind kwamen killig de gladding doorbleken, die rood werd door weerschijn der tegels.

Geen golfjen, hupplend langs heur baan, Wordt door uw lied bezworen: Wie dwingt het leven ooit tot staan? 't Vliet als een golf naar d' oceaan Verloren is verloren! Niet steeds wordt voor de grootste heldendaden Een roemzuil door de zwanenveêr gesticht: In diepen nacht, aan niemands blik verraden, Schuilt vaak de stof voor menig Heldendicht.

'k Wil dan van daag uwe wetten betragten; Daar gij ook kinderen zegenen wilt. Het licht der zon Begon Alreê te kwijnen; De maan Ving aan Zo schoon als ooit te schijnen; Toen lieve Cris, Een meid, naar 'k gis, Van agt of negen jaren, Haar kleine citer nam, En hupplend bij mij kwam; Zij paarde lagchend stem en snaren; En zong het vrolijk avondlied, Dat gij hier uitgeschreven ziet.

Gebie, Die dart'le klanken niet van aardsche melodie, Waarop de weelde en lust met lichtgeschoeide voeten, In hupplend nachtgebaar den bleeken morgen groeten, En 't lachende vermaak den kommer drukt in 't hart: Neen, schep hier klanken, waard den Koninklijken Bard, Wen hy 't Onsterflijk oog, op de aarde neêrgeslagen, 't Gevallen menschdom toont, en Godlijk laat beklagen!