United States or Israel ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gebie, Die dart'le klanken niet van aardsche melodie, Waarop de weelde en lust met lichtgeschoeide voeten, In hupplend nachtgebaar den bleeken morgen groeten, En 't lachende vermaak den kommer drukt in 't hart: Neen, schep hier klanken, waard den Koninklijken Bard, Wen hy 't Onsterflijk oog, op de aarde neêrgeslagen, 't Gevallen menschdom toont, en Godlijk laat beklagen!

Dood zal de laatste omhelzing zijn van haar Die 't leven dat zij schonk herneemt: een moeder Die spreekt, haar kind omarmend: "Blijf thans bij me." O moeder! waartoe noemt den naam des doods gij? Houden zij op te lieven, te bewegen, Te ademen en te spreken, zij die sterven? Wat zou het baten of 'k u antwoord gaf? Gij zijt onsterflijk, en dees taal verstaan Enkel de doôn die nooit iets mededeelen.

MOZES en AARON tot FARAO. Groot koning van de stranden Des Nijls! de Koning, die den scepter voert in handen Van hemel, aarde, en zee, die uwen glans verdooft, Der koningen Monarch, en aller prinsen Hoofd, Heeft ons gezonden hier. Wiens scepter of wiens kroon is Ontzienelijker als den rijksstaf Faraonis? 't Onsterflijk Wezen zelf, de Heere Zebaoth. Wie kent er nevens mij een grooter Heer of God?

Dank zij deze tooverkrachtige vrucht hielden de Skandinavische goden, die, omdat zij uit een gemengd ras ontsproten, niet allen onsterflijk waren, de nadering van den ouderdom en van ziekte van zich af, en bleven sterk, schoon en jong tallooze eeuwen. Deze appelen werden daarom als zeer kostbaar beschouwd en Idoen bewaarde ze zorgvuldig in haar tooverdoos.

Deze soort van Gedichten als bij ons nog enkel voorkomen, konden ook vóór veele eeuwen, en in een land als 't uwe, waar nog veel behoeften zijn, niet ontstaan; 't is bekend wat HORATIUS, in zijn Dichtkunst, daar reeds over gezegd heeft. Wanneer de Goudzucht eens een volk ingenoomen heeft, kan geen onsterflijk dicht meer uit hun voortkomen.

Hoe priemt gij op uw hart, hoe stelt gij op uw borste Zoo menig pijl en schicht, en welft u, stout en trotsch, Hardnekkig over 't hoofd den strengen toorne Gods, Die heel Egypte drukt; 't onsterflijk eeuwig wezen Dus met zijn stemme roept: "Ik heb voor 't laatst mijn pezen Nog eenmaal uitgerekt, en mijnen krommen boog Gespannen; wee, o wee!

Neen, gij kunt niet verstaan: gij zijt onsterflijk, Dees taal is enkel stervelingen bekend. En wat zijt gij, o weemoed-volle Stem?

Ofschoon Gij ligt nu, wit als sneeuw, geloken Die levende oogen, o, voor goed, en 't woord, Het aardsche dat hier spreekt, niet wordt gehoord Door wie als Gij, als élk eens, diep gedoken In 't grondloos-Eéne-en-Eeuwige-ongebroken, Leeft, maar met alles saam, onsterflijk voort ... O, 'k roep U toe Uw rust wordt niet gestoord En 'k roep dus, nógmaals, woorden wáár gesproken

Gij zijt toch onze God, wij kennen anders geen, Wij hebben toch nooit beeld van koper noch van steen, Gesternte, zon noch maan, noch schepsels creatuurlijk, Nog nooit gouden kolos noch zilverbeeld figuurlijk, Afgodisch aangebeèn, noch zichtbaar beeldtenis; In vuur noch in geboomt' wij nooit geheimenis Verblind hebben gezocht, noch uw onsterflijk wezen.

Paleis komt rijzen, en onsterflijk wonen Al wie op aarde in 't Onverderflijk-Schoone Leefden, en schiepen wat niet kán vergaan. Ach! 't menschdom ging hen voor hun hoogheid loonen.... Aischulos vluchtte voor der burgren hoonen, En Shelley is op zee door moord vergaan. Wie ging, met snelle stappen, slank, gebogen Een heel klein beetje 't hoofd, langs 't ruischend strand?