United States or Tokelau ? Vote for the TOP Country of the Week !


Met zijn kameraad en vriend, den eveneens nieuw benoemden luitenant des Mazis, kwam hij begin November 1785 te Valence, huurde bij juffrouw Bou, een oude vrijster, in 't Café du Cercle naast de biljardzaal voor acht francs per maand een kamer, zoo armoedig gemeubeld dat "zelfs een blind paard er geen schade kon aanrichten" en hij begon hier het leven van den onbemiddelden officier in een klein garnizoen.

Ik kwam eens treden op het strand Daar ik veel jongelieden vand; Ik zag er zes of zeven paar, Den eenen hier, den andren daer, Maar bovenal zoo was er twee, Die gingen vaardig naar de zee; Een ieder had een jonge maagd, Die hij tot in het water draagt; En of de vrijster vreeze kreeg, Ja, schier van angst ter neder zeeg, Ook hem met bleeke lippen bad, Nog ging hij dieper in het nat, Totdat het water werd gezien, Tot aan, ja, boven hare knien.

Ondanks al hare bizarrerie en al hare caprices was zij nooit om een cavalier verlegen. Nauwelijks trad zij ergens binnen of zij wist de opmerkzaamheid tot zich te trekken. De heeren omringden haar, zij werd gevleid, gecourtiseerd...." "Ja! gecourtiseerd, dat kan wel zijn, maar niet geconsidereerd, dat is zeker!" viel de oude vrijster in.

Zij stonden daar allen even onthutst en verbluft om het vroolijk en blozend nichtje, frisch als een levensbloem van jeugd en van gezondheid; en een poosje wisten zij geen van allen wat te doen of te zeggen: de twee broers, evenals Standje, volkomen ontroerd en verrast door haar onbevangen en onverwachte omhelzing, de oude vrijster niet minder van streek, al haar voornemens van koel en stug onthaal aan 't wankelen, eensklaps, zonder mogelijken strijd, tegen wil en dank overwonnen en ontwapend door het zoo natuurlijk-vriendelijk en zegevierend-gulhartig optreden van 't verrukkelijk jong meisje.

Maer desen onverlet* soo wortse genomen, 1085 En is met al het rot tot in de stadt gekomen; Daer krielt men overhoop al waer de vrijster quam. Vermits een yder lust in haer gesichte nam.

"Ik zou die voor geene duizend werelden willen hebben. Gij behoort uwe slaven op te voeden en hen te behandelen als redelijke wezens, als onsterfelijke wezens, waarmede gij voor Gods rechterstoel zult moeten komen. Zoo denk ik er over!" zeide de goede oudste vrijster, en liet aldus eensklaps al den ijver uitbarsten, dien zij den geheelen morgen in haar gemoed had opgekropt.

O vrijsters, watje doet, siet datjet niet en vraeght; Want als een vrijster vrijt dat is te veel gewaeght. Me-juffrou, seyt de man, ick danck u duysent werven, 925 Mijn liefd' is eens geset, en daer in wil ick sterven; Weet oock dat onder ons geen mensch en wert gepaert, Als met ons eygen volck of een van onsen aert.

Zoo niet dan is die band drukkend, onmenschelijk en immoreel." Over dergelijke onderwerpen schrijft hij, "dat hij nooit uitgesproken zoude hebben." En als hij over een boek van den Noor Bernard handelt, schetst hij in eenige fijngevoelde, ietwat sentimenteele zijdjes het deerniswaardig lot eener oude vrijster. Over godsdienstige vraagstukken rept hij maar enkele malen.

Dit wordt nu gelukkig beter, doch het verandert alleen door de vordering in economische onafhankelijkheid der vrouwen. Een "ongehuwde vrouw" is thans heel iets anders dan een "oude vrijster". Zie hier de verklaring van de Andromeda-figuur der jonge vouw die misschien-had-kunnen-trouwen, en voor de bespotting en het verwijt waaraan zij bloot staat.

En naer hy sonder spraeck een weynigh heeft geseten, Soo laet hij syn besluyt de strenge vrijster weten, En dat op desen voet; hy treckt van syner hant 555 Een ringh, een rijck juweel, een hellen diamant.