Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 20 juni 2025


De roovrenbende staet, de hopman roept van buiten Den dwerg die 't slot bewaert; hy doet de poort ontsluiten, De valbrug dalen en de ruitren binnen vliên.

Elk ander plekjen biedt een overvloed Van nieuwe en heerlijker tooneelen aan. De blik verdwaalt van 't eene vergezicht In 't andere, en de blauwe kimmen vliên Al verder weg, als smolten zij tot licht. Hebt gij dit heerlijk oord reeds meer gezien, Of zijt gij hier voor d'allereersten keer?

Ik ben Abrahams God, de God die 't al bezielt, Waarvoren zich . Amy! waar zal ik vliên, in klippen of in kuilen? Ik was, Ik ben, Ik blijf. Waar zal ik mij verschuilen?

Dan heft de zee rondom haar golven, Het schuimend nat beklimt den dijk, Dan schijnen d' eilanden bedolven En Walchren d' Oceaan gelijk. West-Kappels breede kruin, aan 't beven, Dreigt land en volkren op te geven, Reeds doet de branding d' oever vliên; En Domburg vreest de hoogste duinen, Zoo laag geslecht als uwe puinen, O, Nehalennia, te zien.

Nu zinkt ze in felle smart verbleekende op de kniên, En wringt de handen, en vertwijfelt, waar te vliên: Dan verft een nieuwe storm van woede haar de kaken, Vliegt op, en wil een eind aan 't foltrend leven maken Of rent, als razende en met zweepen aangespoord, Onwetend werwaart heen, in éénen adem voort, Kwetst d' al te teedren voet aan struiken en struweelen, En houdt op eenmaal stand, als siddrend voor het kwelen Des nachtegaals in 't woud, of 't knappend uilgesteen, Dat uit een' hollen tronk haar toeroept in 't geween.

Weeft nu het web van de mystische maten, Van de diepten des hemels en de einden der aard, Komt, snelle geesten van macht en behagen, Tot reidans en jubelzangen vergaard, Als de golven van duizend rivieren vliên In een zee van geflonker en melodiên!

Als zij 't venster nu ging sluiten, Zou de minnezanger buiten, Haar in de onderkeurs bespiên; En dies zocht zij, schaamrood, schuchter, Met de vingers om den luchter, Achter 't saai gordijn te vliên. Maar al had zij hooren praten, Dat hij dra wordt ingelaten Die 't ons op zijn luit bediedt, Niet te luist'ren naar zijn bede, Niet te naad'ren ook geen schrede, Dat gedoogde 't hartjen niet.

Wij wonnen den buit, Ons zwoegen is uit, Nu mogen wij duiken of stijgen of zweven, Waar wij ook wenschen Tot in de grenzen Die het heelal met duister omgeven. Verder dan de oogen Der sterren-bogen Maken we in de' oerouden afgrond ons huis; Chaos, Dood, Nacht, Als mist voor de macht Van den storm, zullen vliên voor ons wiekgeruisch.

Maar mag een moeder nog kindskinderen zien Jeugddroomen sterven kinderloos en vliên Bij 't wijken van des levens schoonste jaren." Het is me alsof ik sterven moet, Wanneer ik denk U te verlaten, En, eenzaam, zonder levensmoed, Herzie de eens saambetreden straten, Waarin het maanlicht stil en goud, Valt tusschen gevels eeuwen oud.

Hoe zelden is ons oog gericht Op Hem, die haar Zijn hemellicht Schonk, tot borduursel van haar zoomen! De dief der jeugd, de vlugge tijd, ontstal Mij op zijn wiek mijn drie-en-twintig jaren. Mijn dagen vliên 'k zocht vruchtloos overal: Mijn spade lent' doet bloem noch knop ontwaren.

Woord Van De Dag

innewaerts

Anderen Op Zoek