United States or Senegal ? Vote for the TOP Country of the Week !


En t'wijl men besigh is ontrent de versche bloemen, Vernam* Don Ian het volck dat wy heydinnen noemen, En siet de jonge spruyt die in het groene sat 375 Heeft op den staenden voet hem door het oir gevat*, Hem door het oogh verruckt. hy siet haer geestigh* wesen, En hoort haer soete stem, en heeftet bey gepresen.

Maer t'wijl dit selsaem volck op hare wijse leefde, En sonder vaste plaets in alle landen sweefde, Een maeght van Murçia die sagh den edelman, En hoe hy al de jeught in schoonheyt overwan. 880 En hoe syn heus gelaet en syn beleefde zeden, Syn oogh, syn hoofsche tael, syn wel-gemaeckte leden Zijn anders in gestel* als oyt een heyden plagh, Of alsse daer ontrent een heer of ridder sagh.

En t'wijl hy staet en dut* en op de vrijster siet, Soo hief sy weder aen, en songh een ander liet. 380 Schoon bloem-gewas, en edel kruyt 381 Van 's hemels dau gevoet, En al wat uyter aerden spruyt, Ghy wort van my gegroet. Ick koom hier aen der heyden gaen, Daer souck ick mijn vermaeck, Ick gae op u mijn oogen slaen, En 't schijnt dat ick ontwaeck*.

De kunst is liefgetal*, Maer koomter schoonheyt by soo gaetse boven al. Daer was om desen tijt een ridder in den velde, Die meest* het kleyne wilt met snege bracken quelde*: 350 En t'wijl hy in de jacht sigh al te besigh hout, Soo raeckt hy buyten spoor te dolen in het wout.

En t'wijl de man aldus in blijdschap is geseten, Soo koomt het oude wijf en brenght een gouden keten, 1390 En brenght het hant-çieraet, en wat den jongelingh Te voren om den hals of aen de leden hingh.

Maer t'wijl sy in den geest hier mede besigh sit, Soo treet haer vader toe, en seyt haer weder dit: 1340 God heeft ons grooten troost en blijdschap toe-gesonden, Om dat ghy, weerde kint, ten lesten zijt gevonden, Om dat ghy noch gesont en in het leven zijt; Maer daer is echter wat dat my in 't herte snijt.

Hy weet geen jagers meer, hy weet geen snelle winden*, Hy weet in al* het bosch syn pagjen* niet te vinden: Maer t'wijl hy eensaem dwaelt, verneemt hy nevens hem 355 Een wonder soeten galm, een onbekende stem.

Verschuilt, verschuilt u, eer de Hemel op u valt, T'wijl u Gods goedheid noodt; zijn straf komt met vertragen Naar den godd'loozen toe, maar komt met zware slagen Op der tirannen kop: dus uit den grootschen tred Uws obstinaatheids wijkt, en van uw stout opzet Haalt fluks de zeilen in! gij moogt hem niet ontslippen: Of gij hem schoon ontvlucht, zoo raakt gij op de klippen Van uwen ondergang; en of gij u verschuilt, In 't allerhelschte diep, in 't donkerste gekuilt, Geen duisternissen, daar zijn oog u niet zal merken, Geen schilden mogen u voor zijnen schicht bevlerken , Alzins vindt gij u in de kaken opgesperd Van zijn rechtvaardigheid, en in den strik verwerd Van zijnen grimmen toorn, die altijd na der zielen En na het lichaam u zal treden op de hielen Van uw versteend gemoed: wat baat toch kroon of staf, Als Hij uw kroone breekt, die u den scepter gaf Met zijnen sterken arm; dus neemt tot geen verschooning Uw troetelende macht, die steeds den hoogsten Koning Moet onderworpen zijn; want Gods almogendheid Belacht, helaas! den trots, die u omhelst en vleit Met een vermomd gelaat.