United States or Guernsey ? Vote for the TOP Country of the Week !


En Quintilianus, zijn leermeester, even oud de beroemde rhetor, uit Hispanië geboortig, als Juvenalis zich zoo even geroemd had, strak ernstig het gegroefde, glad geschoren gezicht met den grooten, rechten neus en de dunne lippen, het kort geknipte haar grijs-zwart borstelig boven het hooge voorhoofd, zat stil, kijkende voor zich uit in der dolfijnen waterstralen, de groote, ge-aârde handen liggende over de zwarte leuning van de cathedra, zijn gesnoerde voeten roerloos op de voetbank.

Waar? vroeg Quintilianus. In Syracuze, heer, zei Cecilius bezadigder en hield zijn hand op broêrtjes mond. Wij hebben zelfs Grieksch geleerd, bij een Griekschen rhetor en in Klein-Azië speelden wij Menander.... Bij Herkles, als je in Rome hadt geleerd, zoû de dominus je Quintilianus' lessen hebben doen volgen! schertste Martialis. Wie is Quintilianus, heer? vroeg Cecilius, altijd weetgierig.

Plinius, Frontinus en Quintilianus, rondom den ouden Verginius Rufus, waren wachtende in de volgende, kleinere wachtzaal, die toegang gaf tot de galerij, waar men aan het einde, door het opengetrokken velum, den Keizer meer zag liggen dan tronen.

Wat!!? spitsten de beide jongens razende op, blonde addertjes gelijk. De Menæchmi? En zònder ons? En waarom niet de Bacchides? Ja, waarom niet de Bacchides? Hoe gemeen! , hoe gemeen!! Dat zal ik.... ja, dat zal ik.... Zij dachten precies het zelfde.... Aan den edelen Plinius zeggen! En aan den edelen Martialis!! En aan den edelen Quintilianus!!!

Al heb ik twee malen geweigerd Keizer te zijn! Ben ik het? vroeg Plinius. En zij dachten allen het zelfde: dat hun vriend te rijk was om veilig te zijn. Een gril van hem kan mij ook treffen, zei Quintilianus. Ons allen! fluisterden zij. Aan het Hof schijnt te broeien.... fluisterde Frontinus. Een samenzwering?? vroegen zij, zich buigende. Frontinus knikte.

Dat is deze heer, wees Martialis; en de leeraar van de knapste heeren in Rome. Dan moet de edele Quintilianus zelve wel héel knap zijn, waardeerde Cecilius; want ik heb het wel dadelijk gezien, dat gij alle knappe heeren zijt.... Stt! zei Cecilianus op zijn beurt, en legde zijn hand op Cecilius' mond, uit wraak; jij moet niet zoo vrij zijn als die heeren niets vragen. Hoû jij toch je....

We mógen nog niet eten, broêrtje, zelfs al krijgen we wat.... We mogen niet eten, als we nog mimeeren moeten en zingen en dansen.... Neen, maar ik krijg toch wel vreeslijken honger.... .... En, zeide Quintilianus tot Martialis; zeg mij nu toch, beste vriend: wie zijn die blonde knaapjes, die in uw gevolg zijn meê gekomen....?

Zij beelden geheel en al onze eeuw uit, die moê is van alles en zichzelf en zoekt, zoekt, zoekt, zelfs in ons Verleden! Zij zijn kunstenaars, die jongens, zoo als ik er nooit heb gezien en ze weten misschien zelf niet, dat ze het zoo zijn.... Wat mooi van hen is, waardeerde Quintilianus; is, dat zij statariesch blijven, terwijl zij in Hero en Leandros geheel en al motoriesch waren.

Hoor....! dacht Martialis. De weeke, wulpsche, weelderige fluitmuziek gièrt omhoog.... Ik hoû van dat krijschen, die schrille steeds hoogere snerpingen.... Quintilianus, Quintilianus, d