Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 4 juli 2025
Wij kunnen de Spaansche balladen verdeelen in twee groote groepen: 1. Die, welke uit het volk zijn voortgekomen. Letterkundige producten. Wat de eerste soort der romanceros betreft, ik heb er evenmin als Sancho Panza een oordeel over, hoe oud zij zijn.
"Die man daar aan uwe voeten is wis en vast Sanson Carrasco, uw goede vriend, en ik ben zijn alleronderdanigste knecht en dienaar." "Maar waar heb je dan je neus gelaten?" vroeg Sancho Panza, als ten toppunt van verbazing, toen hij dat schrikbarend uitsteeksel niet meer ontdekte. "Dien heb ik hier in mijn zak," antwoordde de knaap en haalde een ding van beschilderd bordpapier voor den dag.
Zoodra Sancho Panza zijn heer zooveel beter zag, verzocht hij dringend, het overschotje van den drank te mogen opdrinken. De ridder, altijd grootmoedig, stond hem dat toe, en Sancho pakte de blikken kan met beide handen, dronk met volle teugen en liet er geen enkel droppeltje in.
Ten hoogste verblijd, ging Sancho Panza heen, om aan de bevelen van zijn meester te voldoen. Deze zelf kwam uit zijn bed kruipen, trok zijn lederen kleeding aan en ging Don Moreno opzoeken, om dien edelen man voor zijne gastvrijheid te danken. Don Moreno omarmde hem hartelijk en wenschte hem allen bedenkelijken zegen en voorspoed.
Toen de overigen, onder wie ook Sancho Panza, van deze uitspraak kennis kregen, waren zij sterk aangedaan, en alleen Don Quichot zelf behield zijne bedaardheid. "Gaat heen," zeide hij, "en laat mij slapen; zoodra ik weer wakker word, zal ik u laten roepen." Allen gingen op zijn verlangen de kamer uit, en hij sliep nu wel zes uren achtereen.
Ik heb u nu in mijne macht en die groote sabel zal door de kracht mijner vuist in splinters worden geslagen." En terwijl hij zoo tierde, deelde hij rechts en links geweldige houwen uit en stampte en beukte tegen den wand, dat het halve huis er van trilde. "Waarom staat gij en wacht, in plaats van toe te snellen en mijn meester bijstand te verleenen?" riep Sancho Panza.
Sancho Panza boog zoo diep, dat zijn neus bijkans den grond raakte, en zeide: "Heer, sinds ik tot de Zeven Geitjes opsteeg en daar de aarde zoo klein en nietig aan mijne voeten zag liggen, is de begeerte om stadhouder te worden een weinigje afgekoeld. Indien uwe hoogheid mij een klein brokje hemel verkoos te geven, zou ik dat liever nemen, dan het grootste eiland van den aardbodem."
De rossen zijn spierwit, als versch gevallen sneeuw; en mijn naam mag geen Sancho Panza wezen, als 't niet waarempel waar is." "Ik zeg je evenwel," riep de ridder, "dat het drie ezelinnen en drie boerenmeiden zijn, zoo waar als ik op Rocinante en jij op je grauwtje zit." "Zwijg stil, ridder, zwijg stil, genadige heer, en kijk beter uit de oogen," zei Sancho.
"Ei, ik vind haar toch nog 't bekoorlijkst schepsel, dat maar ergens te vinden is," zeide Sancho Panza, zich voorbarig in het gesprek mengende, "en wat springen aangaat, is zij den besten koordedanser de baas. Zij wipt op haar muilezel, alsof die niet hooger dan een kat was." "Hebt gij haar ook in haar onbetooverden staat gezien?" vroeg de hertog. "Natuurlijk," antwoordde Sancho Panza.
Dat laatste woord had Sancho Panza echter pas over de lippen, of Don Quichot sloeg na het uitstooten van een diepen zucht zijne oogen op en keek uiterst verbijsterd rond. "Waar ben ik?" vroeg hij. "Ha, ik herinner mij: een vreeselijke reus en toovenaar heeft mij met zijn ijzeren knods ter aarde geveld.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek