United States or Bulgaria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Plotseling keek de lieflijke Charis achter om, achter uit... Maar helaas, mij zag zij niet aan; zij zag nu slechts Davus en ik hoorde haar stem, zacht lachende: Wat wenscht die ruiter op zijn ezel? Edele jonkvrouw, o Charis! riepen de wachten en slaven; hij vraagt naar Charmides, Lyzias' zoon... Uit Epidaurus!!

Deze parels zijn de monsters slechts van de echte parels, die mijn vader verkoopt. Zij zijn nagemaakt. Een valsche parel, zeide Demea; heeft meer kracht in zich, want is demonischer en bedriegelijker dan een echte. Ik wil deze valsche parel!.... Zij nam purper en parel en plotseling was zij verdwenen. Heer! zeide Davus en knielde in angst voor mij neêr. Waarheen zondt u uw vader Lyzias in toorn?

De dochter van Menedemus! riepen de andere roovers. Die ik schaken wilde! fluisterde Dionyzius tot zijn makkers. Die wij schaken wilden, om hooge losprijs te winnen! riepen de anderen. En, wees Charis, naast mij staande en met haar arm leunende over mijn nek: dit is Charmides, de zoon van Lyzias, uit Epidaurus en hij is mijn verloofde....

En glimlachende wees zij naar mij en de roovers ontzetten van wat zij zeide. Die ezel? vroeg Dionyzius. Die ezel heet Charmides en is de zoon van een anderen ezel, die Lyzias heet en in Epidaurus woont? De roovers, door hunne verbazing, barstten in bulderenden lach uit. Charmides, o edele heeren, zei Charis argeloos en tevens zoo als spreekt een maagd van aanzien; is geen ezel.

Nauwlijks had ik de lotus gegeten of ik voelde mij duizelen, maar in mijne vreemde duizeling richtte, rekte ik mij op. En was een mensch. En was een man. Charmides, Lyzias' zoon uit Epidaurus, in zijn reisgewaad....! Kringen van licht en zaligheid breidden zich wijd om mij uit! Heilige vader! riep ik met mijn eigen stem. Mijn heer Charmides! hoorde ik Davus juichen.

Ik, ik was Charmides, de zoon van Lyzias van Epidaurus: ik reisde in purper en parels, in myrrhe en cinnamoom, in Sidonische tapijten en bombyx-zijde: ik was jong, rijk, mooi, krachtig, door de vrouwen bemind; ik beminde zelve altijd, ik was altijd heerlijk verliefd; ik was nu verliefd op Fotis, die ik toelachte toen zij de borden weg nam.... Mijne melancholieën om mijn strafreis en de sombere oorden, die ik door trok, gingen als lichte wolkjes....

Terwijl Davus zich den naam van zijn nieuwen meester wilde herinneren, kwamen langzamerhand de andere slaven en arbeiders en landbouwers aanloopen en verzamelden om ons heen en Davus was zoo vervoerd van geest, omdat hij mij terug had gevonden, dat hij geen oogenblik bedacht hoe stilzwijgen en geheimenis de beste atmosfeer zijn rondom betoovering en luide zichzelf in de rede viel: Vrienden, medeslaven en gij heeren opzieners, komt toch nader en loopt toch toe: kijk, dat is mijn meester; dit is Charmides, Lyzias' zoon, uit Epidaurus, die in een ezel veranderde.... o neen, die niet in een ezel veranderde maar in een held, die uit den oorlog kwam, hoewel hij toch wel op een ezel gelijkt.... En deze jonkvrouw is.... hoe heet zij ook weêr, heer Charmides; ge weet, uw trouwe Davus vergeet altoos namen!

Wij draafden, wij draafden, wij naderden... Davus riep naar de achterhoede van den stoet: daar waren slaven en wachten: Is onder u ook mijn meester: Charmides, de zoon van Lyzias? Is hij niet meê geloopen met uw stoet? Maar de slaven en wachten riepen, dat zij niet wisten van Lyzias' zoon, Charmides...

Ik toonde mijne papieren: "Charmides, zoon van Lyzias van Epidaurus, handelsreiziger, op weg naar Thessalië, gehuurd hebbende vier postbuffels, wordt gemachtigd bij de halte van den vijf-en-twintigsten mijlpaal deze buffels te verwisselen voor wederom vier postbuffels..." Ze zien er afgetakeld uit, heer Charmides! zei de postmeester, naar de uitgeputte dieren kijkende.

Zoodat ik, ingetrokken mijn achterdeel van pijn, verontwaardigd voorwaarts stoof.... Twee, drie, vier andere knuppelslagen regenden over mijn rug en er was niet meer aan zilverasters te denken. Ik was niet meer Charmides, Lyzias' zoon, uit Epidaurus: ik was een ezel, onbeheerd en door lage slaven, ontevreden houthakkers, gevangen genomen! O, de gruwelijkheid van dien winter!