Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 24 juli 2025
«Ziezoo!» zeiden de hovelingen, «daar hebben we hem! Wat zit er toch een stem in zoo'n klein beestje! Ik moet dit vroeger zeker als eens meer gehoord hebben.» «Neen, dat is een koe, die loeit!» zei het meisje. «We zijn nog ver van de plaats verwijderd.» Nu kwaakten de kikvorschen in het moeras.
't Gekerm verdooft het oor, en 't woedende misbaar Loeit dwarlend door 't gegil. Men worstelt door elkaâr, Vertrappelt, wat er viel, en glibbert in de plassen Van 't uitgestroomde bloed, die steeds onmerkbaar wassen.
De koelies zijn natuurlijk nog een heel eind achter, en daar breekt een hevig onweer los met hagel; in een oogenblik is de grond bedekt met een dikke, witte laag; de donderslagen zijn zoo hevig, dat het is, of ze ons de bergen op het hoofd willen gooien; tot overmaat van ramp is een ijzige wind opgestoken en loeit door den pas.
Toen rekte hij den rimpeligen nek, en zijn neusgaten zwollen onder den uitstroomenden adem, en men zag den bek opengaan met een krachtig vooruitstooten van den platten, vierkanten snoet. «Hoor, hij loeit!
De zaal davert. »En als het begint te rommelen in hun papbuik, dan gaan ze vetkaarsen knauwen!" De zaal loeit. »Ik wou mijne heeren, dat ge die nomaden der wildernis eens zaagt," zegt de hooge boord, en zie daar! alsof het werk zoo spreken moet, daar treden vier Boeren, echte zonen der wildernis, de restauratiezaal binnen.
En pas zijn ze verdwenen, of daar verschijnt, hoog in 't azuur, een andere, groote vogel, een die machtig snort en zoemt, en, langs den onderkant goud-glinsterend beschenen door de zon, op strak-breed-uitgespreide vleugels drijft en zwenkt en cirkelt, vlak boven een onzichtbare plek in het veld, waar het nu dadelijk loeit en rookt en kraakt van uit elkaar barstende bommen.
Zij murmelt en stoeit als de beek des wouds, aan welker oevers de Zigeuners hunne hutten opslaan; zij huilt, loeit en piept, als stormen op de heidevelden en püsten, waar zij zich in aardholen verbergen.
De Wind. Het stormt buiten. Hoort gij het, mijne vrienden? het stormt. De wind is verschrikkelijk: vlaag om vlaag; hij loeit om uw dak, hij fluit door iedere opening, door elken doortocht. Hij schudt uwe deuren en vensterramen. Het is noodweer. Zegt niet: "laat ons opstoken en bijeenschikken, en eten en drinken, en zóó luid spreken dat wij den wind niet hooren." Het is epicurische lafhartigheid.
In de volgende verzen wordt de smart der bruid nog onbestemder, algemeener en daardoor nog poëtischer uitgedrukt: Wat huilt de wind, wat zucht het woud! Wat zwaait de lelie op en neêr! Doch de wind, zij huilt noch loeit in 't woud Noch zwaait de lelie op en neêr! De teedere maagd, het meisje weent, Haar bruidskrans slingert heen en weer. Hebt ge over uw moeder geweend?
Doch opeens vernauwen zich haar oevers, steile rotsen beletten haar den doortocht, eeuwenoude boomstammen liggen over elkaar als om een dam te vormen... O, dan loeit de rivier, dan rijst het water, dan zieden de golven, dan stuiven pluimen van schuim, dan beukt ze de rotsen en stort zich in den afgrond! Maria Clara wilde bidden, maar wie bidt er in wanhoop?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek