United States or British Indian Ocean Territory ? Vote for the TOP Country of the Week !


De tweede, ons bekende, poging, om eene grammatica te leveren, is van den geleerden ECCO EPKEMA, den verdienstelijken uitgever van GIJSBERT JAPIX; doch het is er verre van daan, dat deze zoude zijn ingerigt op den voet, dien wij ons hebben voorgesteld; niet de Friesche taal in hare volle uitgebreidheid, alleen het Landfriesch vinden wij hier geschetst, en dan nog maar het Landfriesch, zoo als GIJSBERT JAPIX dat schreef.

Dat zij in het kleine Sagelterland, eene door moerassen ingesloten streek, aan den oostkant van Oostfriesland, nog in groote zuiverheid bewaard gebleven is, hebben de geleerde nasporingen van twee der verdienstelijkste en taalkundigste beoefenaren onzer grijze volksspraak onlangs aan het licht gebragt . Men voege hierbij de Friesche dialecten van Schiermonnikoog, van Hindeloopen, en ons gewoon, ofschoon ook in fijne wijziging van uitspraak, en verscheiden gebruik van klinkers en medeklinkers, in verschillende streken van dit gewest verschillend Landfriesch, en men zal wel alles hebben opgenoemd, wat van de oude Friesche taal, in den mond van het nog levend geslacht, is overgebleven.

Dit Landfriesch of Boerenfriesch heeft zich weten te verheffen tot een rijk kultuurdialekt.

Het zal blijken, dat, hoewel, even als in al de andere nieuwere talen van Germaanschen oorsprong, de verbuigingsvormen veelzijdig zijn afgesleten, en als het ware onmerkbaar geworden, daarvan evenwel in ons Landfriesch meer is overgebleven, dan bij eene oppervlakkige beschouwing welligt door menig een wordt verondersteld . Dan zal het bewezen worden waarheid te zijn, dat, zoo men het nog onder ons levend Friesch ontledigen kon van al deszelfs Hollandsche inmengselen, het overblijvende gedeelte, ondanks alle afslijting, die er heeft plaats gehad, onmiskenbaar nog die zelfde taal is, in welke de Friezen in de 13de eeuw hunne kernachtige wetten hebben te boek gesteld, en dat het daarin, voor het misschien nog veel meer afgesletene Hollandsch, waarin toch wel ieder de taal van STOKE en MAERLANT ontdekken zal, geenszins behoeft onder te doen, en dus ook evenmin, als dat Hollandsch, den naam van patois verdient.

Hoe zou ik dan, M. H.! na U de bestaande spraakkunsten, zoo verre mij bekend, te hebben opgenoemd, mogen nalaten, U het schoone stukje over de spelling van den Heer HALBERTSMA te herinneren, geplaatst in den jaargang voor 1834 van het Friesche Jierboeckjen? Eenvoudig en duidelijk is die poging, om den rijkdom van ons Landfriesch in letterteekenen uit te drukken.

Maar noch de taal, noch het volk, hebben wij in oorspronkelijke zuiverheid te zoeken in deze negentiende eeuw. Wij moeten daartoe hooger opklimmen, en dan kan ook het tegenwoordige Landfriesch ons helpen haar te vinden. Het Friesche volk, als door eene betooverende aantrekking tot het water verlokt, gelijk de geleerde HALBERTSMA ergens schrijft , bewoonde de kustlanden der Duitsche zee.

Het Landfriesch, zoo heet het zuiverste Friesche dialekt, wordt gesproken tusschen Vlie en Lauwers en omvat 1. de tongvallen der Waldjers in het Noordoosten; 2. die der Klaikers in het Westen en 3. het Zuidhoeksch, dat grenst aan den Saksischen tongval van de Stellingwerven. Verder behoort hiertoe 4. het taaleigen van West- en Oost-Terstelling.

Integendeel willen wij die overblijfselen, waar wij ze kunnen aantreffen, opsporen; de in deze dialecten geschreven stukken, hoe onbelangrijk anders van zakelijken inhoud ze ook soms mogen wezen, zoo ze slechts met getrouwheid de taal wedergeven, waarin zij zijn opgesteld, met zorgvuldigheid verzamelen; in ons Landfriesch zullen wij dan met des te grootere voldoening voor het eerst eenen zanger ontmoeten van hooge dichterlijke vlugt, die ons boeit mei zijne liefelijkheid, ons verrukt door zijne stoutheid, ons treft in zijne eenvoudigheid; doch wanneer wij de edele voortbrengselen van GIJSBERT JAPIX dichttalent met volle teugen genieten, dan zullen wij tevens, als bedachtzame taalbeoefenaren, ons in acht nemen, om niet alle door hem gebezigde woorden, ja zelfs niet al zijne woordvormen, voor echt Friesch te erkennen, maar veeleer er op bedacht zijn, de om in zijnen tijd gangbare, nu verouderde, door hem verfrieschte, Nederduitsche woorden op te merken en af te zonderen; en terwijl wij de kunst bewonderen, waarmede de Dichter getracht heeft Friesche klanken voor het oog aanschouwelijk te maken in Nederduitsche letterteekenen, zullen wij tevens moeten erkennen, dat zijne spelling de Nederduitsche spelling zijner eeuw is, zonder daarom nog gegrond te zijn in den eigenen aard van de Friesche taal.

Voor zoo verre dan onze GIJSBERT JAPIX mag gehouden worden voor den vertegenwoordiger van den staat van het Landfriesch dialect, zoo goed en kwaad, zuiver en vermengd, oorspronkelijk en afgesleten, als het zich in het midden der 17de eeuw vertoonde, even zoo ver mag EPKEMA voor den naauwkeurig grammaticalen beschrijver van dat dialect gelden, in wiens arbeid echter de historische studie der zuiver Oud-Friesche bronnen te veel wordt gemist.

En eindelijk, in de derde plaats, kon men overgaan tot de vergelijking met de nog bestaande dialecten ieder afzonderlijk, waarbij dan wel in het oog moest worden gehouden, dat niet het Hindeloopersch met het gewoon Landfriesch, noch dit met het Sagelterlandsch, het Schiermonnikoogsch of het Noordfriesch vermengd, maar elk derzelve behoorlijk onderscheiden werd.