United States or Belize ? Vote for the TOP Country of the Week !


De kroonvlakte der snijtanden krijgt aldus een beitelvormig voorkomen. Dat de groei dezer snijtanden onbeperkt is, valt duidelijk in 't oog, wanneer door de eene of andere omstandigheid de gewone afslijting niet kan plaatsgrijpen, bijv. wanneer de onderkaak eenigszins scheef onder de bovenkaak staat. De knaagdieren hebben geene hoektanden.

Hierdoor wordt de afslijting voorkomen van de zeer krachtige en uiterst puntige, sikkelvormig gekromde klauwen, die zeer stevig aan deze teenleden bevestigd zijn.

Daar bij de tandwisseling niet alle snijtanden te gelijk te voorschijn komen, maar het buitenste paar een jaar na het tweede, dit laatste weer een jaar na het middelste paar, zoo moet ook de opening van den éénen snijtand een jaar na die van den anderen snijtand door afslijting verdwijnen.

En daar deze afslijting op regelmatige wijze geschiedt, kan men den ouderdom van een paard vrij nauwkeurig naar het al of niet aanwezig zijn der opening in de verschillende tanden bepalen. De paardachtigen zijn planteneters; echter eten zij bij voorkeur de toppen der grasplanten met de daaraan aanwezige zaden. Bepaaldelijk de maag is klein.

De geheele toestel voor het intrekken en uitsteken der klauwen is nog aanwezig; de hierbij behoorende spieren zijn echter zoo zwak en krachteloos, dat de klauwen bijna altijd vooruitsteken, en daarom, evenals bij de Honden, door afslijting stomp worden, het gebit komt in de meeste opzichten met dat van de Echte Katten overeen, de hoektanden zijn echter, evenals bij den Hond, zijdelings samengedrukt.

Dan groeit de tegenovergestelde bovenkaaksnijtand, omdat hij niet meer onderhevig is aan afslijting, schielijk aan, komt boogvormig omgekruld buiten den bek te voorschijn, en verkrijgt, steeds groeiend en niet slijtend, een spiraalvormige gedaante; het geheele gebit wordt hierdoor nagenoeg onbruikbaar en de voeding zeer bemoeilijkt.

Door haar samenstelling is de hoef in staat zich eenigszins te verwijden en te vernauwen. Zoodra, bij het neerzetten van den voet, het gewicht van het lichaam op het hoefbeen en straalbeen, en bijgevolg op den straal, de steunsels en de hoornzool drukt, wordt de zool vlakker; tevens komt de straal met den bodem in aanraking en verbreedt zich; beide oefenen dus een zijdelingsche drukking uit op den hoornwand, welks achterste gedeelte zich het eerst aan den kroonrand en daarna ook aan den draagrand zal verwijden. Bij het ophouden van de drukking wordt de hoef, door de veerkracht zijner bestanddeelen, weder in den vorigen toestand teruggebracht. De verwijding en de daarop volgende inkrimping bedragen ongeveer 3 mM. Hierdoor zal er geen pijnlijke drukking op en geen beschadiging van de zachte hoefhuid plaats hebben, schokken worden voorkomen en de bloedsomloop blijft ongestoord. Een sierlijke en vlugge beweging wordt er door bevorderd. Voor het behoud van deze belangrijke eigenschappen van den hoef is het noodig, hem goed te verzorgen; steeds moet de draagrand een loodrechten stand hebben. De snelle afslijting van dezen rand op een harden of geplaveiden weg, wordt door het aanbrengen van een hoefijzer (door het beslaan) vermeden. De hoefijzers mogen de inkrimping en uitzetting van den hoef niet verhinderen; zij worden vastgehecht met 5

Tong als een rasp, met horenachtige uitsteekseltjes bezet. Op de volgende wijze bewaren zij hunne scherpe klauwen voor afslijting. Wil de kat hare klauwen gebruiken, dan trekt zich eene stevige buigspier samen, waardoor de klauw neerwaarts wordt gebogen, zoodat zij eerst nu van onder de vacht te voorschijn komt.

De binnenste laag van dezen beursband scheidt eene vloeistof af, die de kraakbeenachtige binnenbekleeding van de gewrichtspan zoowel als die van de gewrichtsholte bedekt, aldus de beweging gemakkelijker maakt en afslijting voorkomt. Men kan dus zeggen, dat het gewricht wordt "gesmeerd". De beenderen zijn gewoonlijk omgeven door vleesch.

Het zal blijken, dat, hoewel, even als in al de andere nieuwere talen van Germaanschen oorsprong, de verbuigingsvormen veelzijdig zijn afgesleten, en als het ware onmerkbaar geworden, daarvan evenwel in ons Landfriesch meer is overgebleven, dan bij eene oppervlakkige beschouwing welligt door menig een wordt verondersteld . Dan zal het bewezen worden waarheid te zijn, dat, zoo men het nog onder ons levend Friesch ontledigen kon van al deszelfs Hollandsche inmengselen, het overblijvende gedeelte, ondanks alle afslijting, die er heeft plaats gehad, onmiskenbaar nog die zelfde taal is, in welke de Friezen in de 13de eeuw hunne kernachtige wetten hebben te boek gesteld, en dat het daarin, voor het misschien nog veel meer afgesletene Hollandsch, waarin toch wel ieder de taal van STOKE en MAERLANT ontdekken zal, geenszins behoeft onder te doen, en dus ook evenmin, als dat Hollandsch, den naam van patois verdient.