United States or Micronesia ? Vote for the TOP Country of the Week !


En daar deze afslijting op regelmatige wijze geschiedt, kan men den ouderdom van een paard vrij nauwkeurig naar het al of niet aanwezig zijn der opening in de verschillende tanden bepalen. De paardachtigen zijn planteneters; echter eten zij bij voorkeur de toppen der grasplanten met de daaraan aanwezige zaden. Bepaaldelijk de maag is klein.

Onder de Roofbuideldieren zijn er, die zeer behendig loopen en klimmen; vele planteneters kunnen vlug en langen tijd achtereen springen; wanneer men ze echter met de hooger ontwikkelde roovende en plantenetende Zoogdieren vergelijkt, zal men duidelijk opmerken, dat de beide eerstgenoemde groepen bij de laatstgenoemde achterstaan; zelfs het volkomenste Roofbuideldier kan zich, wat de geschiktheid tot beweging betreft, in de verste verte niet meten met het Roofdier.

Men onderscheidt naar den vorm en naar de plaats, waar zij in de kaken gezeten zijn, bij hetzelfde Zoogdier drie soorten van tanden, nl. de snijtanden, de hoektanden en de maaltanden of kiezen. De snijtanden dienen in 't algemeen om het voedsel af te bijten; zij hebben eene scherpe kroonvlakte. De snijtanden der bovenkaak zijn in het tusschenkaaksbeen (fig. 33, 36) ingeplant; die der onderkaak staan daar tegenover in het onderkaaksbeen. De hoektanden (fig. 36, h) zijn aan hunne kroonvlakte puntig; zij zijn dan ook vooral groot bij dieren, die zich met andere dieren voeden, en dienen om der prooi stukken vleesch uit het lichaam te scheuren. Groote hoektanden vindt men bijv. bij leeuw, kat, wezel; terwijl de planteneters kleine of in 't geheel geene hoektanden hebben (fig. 33: paard; rund; konijn). De hoektanden der bovenkaak zitten in het bovenkaaksbeen, dáár waar dit aan het tusschenkaaksbeen grenst. Op de hoektanden volgen de kiezen, die dienen om de spijzen zoodanig in fijnere stukken te verdeelen, dat de verteringsvochten er gemakkelijk op kunnen inwerken. (Vgl. bl. 24). Bij de vleescheters is het voldoende dat de opgenomen spijs in stukjes wordt geknipt; bij de planteneters echter zou op deze wijze de spijsvertering niet genoeg worden voorbereid. De plantaardige spijs toch kan (om redenen, welke later zullen worden uitééngezet) alleen d

In levenswijze gelijken de Evenvingerigen in zooverre op elkander, dat de meeste uitsluitend, de overige althans hoofdzakelijk planteneters zijn. In alle andere opzichten biedt deze orde, die zulk een groot aantal vormen omvat, een groote verscheidenheid van verschijnselen aan.

Zoo hebben sommige dikhuidigen pooten met vijf genagelde teenen, dus een vijf-deeligen hoef; andere echter vier en weer andere slechts drie. In eenzame streken loopen echter juist onder de herkauwende planteneters sommige voortdurend gevaar, ten prooi te vallen aan roofdieren en kunnen zij hun heil slechts vinden in een overhaaste vlucht.

De dieren eten elkaar op, behalve de uitsluitende planteneters, maar deze staan bloot aan het verslonden worden door de vleescheters. Men weet, dat de sterkere en beter bewapende de zwakkere opeten en de grootere soorten de kleinere. Niettemin verschalken de exemplaren van dezelfde soort elkaar slechts zelden, de verdelgingskrijg wordt tegen andere soorten gestreden.

Het meest loopt dit in 't oog, als wij letten op de groote planteneters van dien tijd; in de eerste plaats blijkt dan de sterke verbreiding van drie kolossale soorten van Slurfdieren, die alle grooter waren dan de hedendaagsche Indische en Afrikaansche soort. Twee van deze, n.l.

Vele oude dieren zijn, naar het schijnt, in den zomer op gunstig gelegen plaatsen hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend planteneters; de inhoud van de maag van gedoode exemplaren leverde hiervoor het stellig bewijs. Naar alle waarschijnlijkheid houden de meeste IJsberen geen winterslaap. Gedurende den geheelen winter krijgt men deze dieren te zien en kan men jacht op hen maken.

De 6 familiën, 37 geslachten en 151 soorten, die Thomas in het jaar 1888 onderscheiden heeft, kunnen verdeeld worden over twee door het gebit gekenmerkte onderorden: de Planteneters en de Vleescheters. De hoektanden ontbreken geheel, of zijn klein en zwak. Zij worden over drie familiën verdeeld.

Alle soorten, die op Roofdieren gelijken, maken jacht op andere dieren, eten Schelpdieren, Visschen en wat de zee verder nog uitwerpt, of vreten aas van landdieren; de kleinere soorten vangen Vogels, Insecten en Wormen; de planteneters voeden zich met vruchten, bladen, grassen en wortels, die zij afplukken of uitdelven.