Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 5 juni 2025
Het is een buigspier, liggende aan de binnenzijde van den arm; de middelvingers van de linkerhand maken onwillekeurig de buigbeweging mee, over welke gesproken wordt. Veegjes lichte verf geven tusschen de vingers de plaatsing aan, hoe ze eenigszins uiteen wijken, naast elkaar op de hand zijn ingeplant, en los van elkaar in de ruimte staan. We zien in de tusschenruimte op.
Hem is de stramme hand en de stijve arm lenig geworden. Hem wierd uit genade het geloof ingeplant. En nu is dit geloof hem als de hand, waarmeê genade voor genade moet aangenomen. Hij kan, hij moet grijpen. En nu tot hém gaat daarom het apostolisch roepen uit: »Grijp, o, mensch Gods! grijp naar het eeuwige leven!« De heilige apostel wil leven in Gods kinderen zien.
Van het Huishoen komen tal van rassen en slagen voor, die door den vorm en de houding van het lichaam, door de grootte, door de ontwikkeling van den kam en de lellen, door de bevedering van den kop en van den loop, de kleur van het vederenkleed en van de onbevederde lichaamsdeelen enz. van elkander verschillen. Men treft sommige zeer merkwaardige afwijkingen bij hen aan. Een van de verwonderlijkste, hoewel niet een van de meest in 't oog vallende eigenaardigheden is de aanwezigheid van vijf teenen aan iederen poot bij verschillende rassen, o.a. bij de Dorkings, de Houdans, de Turken en de Japansche Zijdehoenderen. De overtallige teen is drieledig, aan hetzelfde middelvoetsbeen gehecht als de normale (tweeledige) achterteen, maar een weinig hooger en meer naar 't midden van den loop ingeplant. Bij een aantal andere rassen, die men onder den naam van Kuifhoenderen samenvat, en waarvan wij het Padua-ras als voorbeeld kiezen, is het voorhoofdsbeen sterk gezwollen en vormen de verlengde, overhangende veeren van de kruin een helm, die den geheelen kop bedekt. De kam is bij de Padua-hoenderen, zeer klein; de plaats van de keel- en oorlellen wordt ingenomen door "kinbaarden" en "bakkebaarden". De Houdans hebben een halve, de Turken een volslagen kuif. De Zijdehoenderen zijn klein van stuk, hebben haarvormige, zijdeachtige veeren en weinig ontwikkelde arm- en staartpennen; de uitwendige huid, het beenvlies en de naakte plekken aan den kop zijn meestal donker violet, zelfs het vleesch heeft een donkere kleur. Bij het Japansche Zijdehoen gaan deze eigenaardigheden gepaard met zuiver witte veeren en met het bezit van een vijfden teen. De Bantammers, die hun naam ontleenen aan het Javaansche landschap, van waar zij het eerst naar Europa werden gebracht, maar die uit Japan afkomstig zijn, onderscheiden zich o.a. door hun zeer geringe grootte; toch zijn zij zeer krijgshaftig en toonen dit bij hanengevechten. Zeer zwaar, hoog op de pooten en dik van schenkel zijn de Cochinchina- en Brahmapoetra-hoenderen; beide hebben een bevederden loop; bij gene komt een enkelvoudige, bij deze een drievoudige kam voor. De Brahmapoetras bereiken een hoogte van 65
Daarom, als iemand een stommerik is en hij daardoor niet alleen voor zichzelf veel aangenamer is, maar ook een grooter schaar bewonderaars trekt, waarom zou hij dan toch wel aan de ware geleerdheid de voorkeur geven, die hem vooreerst veel kost, hem dan vervelender en blooder maakt en eindelijk bij veel minder in den smaak valt? Ieder mensch, volk of stad is de eigenliefde ingeplant.
't Is maar de vraag of wij levende of doode ranken zijn. Het beeld van den wijnstok is m.i. zulk een heerlijk beeld, omdat zoo duidelijk gezegd wordt wie ranken zijn. Tot op dit oogenblik toe kan niemand den wijnstok inenten; alle ranken behooren van nature hem toe. Zoo kan ook niemand op later leeftijd in Christus worden ingeplant. Allen behooren Hem van nature toe.
Wij zagen ze door het glas zeer snel achteruit zwemmen en visschen vervolgen, de kleinere opeten, doch zelve wederom door de grootere verslonden, terwijl zij in onbeschrijfelijke verwarring de tien pooten bewogen, welke de natuur hun op den kop als een haarbos van slangen heeft ingeplant.
Men onderscheidt naar den vorm en naar de plaats, waar zij in de kaken gezeten zijn, bij hetzelfde Zoogdier drie soorten van tanden, nl. de snijtanden, de hoektanden en de maaltanden of kiezen. De snijtanden dienen in 't algemeen om het voedsel af te bijten; zij hebben eene scherpe kroonvlakte. De snijtanden der bovenkaak zijn in het tusschenkaaksbeen (fig. 33, 36) ingeplant; die der onderkaak staan daar tegenover in het onderkaaksbeen. De hoektanden (fig. 36, h) zijn aan hunne kroonvlakte puntig; zij zijn dan ook vooral groot bij dieren, die zich met andere dieren voeden, en dienen om der prooi stukken vleesch uit het lichaam te scheuren. Groote hoektanden vindt men bijv. bij leeuw, kat, wezel; terwijl de planteneters kleine of in 't geheel geene hoektanden hebben (fig. 33: paard; rund; konijn). De hoektanden der bovenkaak zitten in het bovenkaaksbeen, dáár waar dit aan het tusschenkaaksbeen grenst. Op de hoektanden volgen de kiezen, die dienen om de spijzen zoodanig in fijnere stukken te verdeelen, dat de verteringsvochten er gemakkelijk op kunnen inwerken. (Vgl. bl. 24). Bij de vleescheters is het voldoende dat de opgenomen spijs in stukjes wordt geknipt; bij de planteneters echter zou op deze wijze de spijsvertering niet genoeg worden voorbereid. De plantaardige spijs toch kan (om redenen, welke later zullen worden uitééngezet) alleen d
De pooten, welker bevedering zich gewoonlijk tot aan de klauwen uitstrekt, zijn middelmatig lang of tamelijk lang, de teenen betrekkelijk kort en in lengte weinig van elkander verschillend; de achterteen is gewoonlijk iets hooger ingeplant dan de voorteenen; van deze is de buitenste een "keerteen," daar hij willekeurig naar voren en naar achteren gericht kan worden.
Achterteen gewoonlijk hooger dan de voorteenen aan het loopbeen ingeplant, en kleiner dan deze. Voorteenen aan hare basis door een kort vliesje verbonden. De mannetjes van vele soorten hebben aan het loopbeen eene spoor. De hoendervogels houden zich gewoonlijk op den grond op, waar zij hun voedsel zoeken, dat uit zaden, bessen, groene plantendeelen, insekten, wormen en slakken bestaat.
De vleugels zijn middelmatig lang, doch breed, de pooten kort; het onderbeen is tot dicht bij het spronggewricht bevederd; de voorteenen zijn niet met elkander vereenigd, de middelste voorteen is bijzonder lang, de achterteen kort en hoog ingeplant.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek