United States or Mayotte ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een IJsvogel-nest is op het eerste gezicht te onderscheiden van het hol van een Waterrat of van een ander Zoogdier; om te weten of het bewoond is, behoeft men er slechts aan te ruiken; aan de vischlucht is het versche nest te herkennen. "Met merkwaardige volharding bebroedt de IJsvogel zijne eieren en houdt hij zijne nog onbevederde jongen warm.

Rondom het oog blijft een tamelijk breede, onbevederde ring over. De randen van de oogleden zijn met kleine, schubvormige veeren als met wimpers bezet. Het vederenkleed is bij de mannetjes, wijfjes en jongen min of meer ongelijk; het verschil betreft niet alleen de kleur, maar ook de pronkveeren.

Zijn vederenkleed is effen donkerzwart met een zwakken groenachtigen weerschijn; bij den levenden Vogel heeft het echter een grijsachtige tint, omdat het met een meelachtig stof bedekt is. De onbevederde, rimpelige wangen zijn rood van kleur. De kuif bestaat uit lange, smalle veeren, welker kleur meer naar grijs zweemt dan die van het overige lichaam.

Bij de Snippen is de kop zijdelings samengedrukt, het voorhoofd lang en hoog, de snavel recht, langer dan het onbevederde deel van den poot, twee- of driemaal zoolang als de kop, nagenoeg geheel met een zachte huid bekleed, alleen langs den rand van de eenigszins verdikte bovensnavelspits hoornachtig; deze spits omsluit die van den ondersnavel, daar zij niet slechts langer dan deze, maar ook een weinig benedenwaarts gebogen is.

Het oog is nootbruin, de snavel zwart, het onbevederde deel van den poot hoornbruin. Het wijfje heeft geen zwarte keel; hare veeren zijn minder levendig van kleur, meer grijs dan roestrood. De totale lengte bedraagt gemiddeld 45, die van den staart 13 cM. Het wijfje is ongeveer een vijfde kleiner dan het mannetje.

De nauwe, smalle, met een onbevederde huid gevulde kinhoek strekt zich meer of minder ver over den ondersnavel uit, bij een korten snavel bereikt hij ongeveer het midden van dezen. Opmerkelijk klein en sierlijk gebouwd zijn de pooten. De loop is van voren met dwarsschilden, dikwijls echter geheel of ten deele met veeren bedekt, die er echter vaker tegen aanliggen dan uitstaan.

Van het Huishoen komen tal van rassen en slagen voor, die door den vorm en de houding van het lichaam, door de grootte, door de ontwikkeling van den kam en de lellen, door de bevedering van den kop en van den loop, de kleur van het vederenkleed en van de onbevederde lichaamsdeelen enz. van elkander verschillen. Men treft sommige zeer merkwaardige afwijkingen bij hen aan. Een van de verwonderlijkste, hoewel niet een van de meest in 't oog vallende eigenaardigheden is de aanwezigheid van vijf teenen aan iederen poot bij verschillende rassen, o.a. bij de Dorkings, de Houdans, de Turken en de Japansche Zijdehoenderen. De overtallige teen is drieledig, aan hetzelfde middelvoetsbeen gehecht als de normale (tweeledige) achterteen, maar een weinig hooger en meer naar 't midden van den loop ingeplant. Bij een aantal andere rassen, die men onder den naam van Kuifhoenderen samenvat, en waarvan wij het Padua-ras als voorbeeld kiezen, is het voorhoofdsbeen sterk gezwollen en vormen de verlengde, overhangende veeren van de kruin een helm, die den geheelen kop bedekt. De kam is bij de Padua-hoenderen, zeer klein; de plaats van de keel- en oorlellen wordt ingenomen door "kinbaarden" en "bakkebaarden". De Houdans hebben een halve, de Turken een volslagen kuif. De Zijdehoenderen zijn klein van stuk, hebben haarvormige, zijdeachtige veeren en weinig ontwikkelde arm- en staartpennen; de uitwendige huid, het beenvlies en de naakte plekken aan den kop zijn meestal donker violet, zelfs het vleesch heeft een donkere kleur. Bij het Japansche Zijdehoen gaan deze eigenaardigheden gepaard met zuiver witte veeren en met het bezit van een vijfden teen. De Bantammers, die hun naam ontleenen aan het Javaansche landschap, van waar zij het eerst naar Europa werden gebracht, maar die uit Japan afkomstig zijn, onderscheiden zich o.a. door hun zeer geringe grootte; toch zijn zij zeer krijgshaftig en toonen dit bij hanengevechten. Zeer zwaar, hoog op de pooten en dik van schenkel zijn de Cochinchina- en Brahmapoetra-hoenderen; beide hebben een bevederden loop; bij gene komt een enkelvoudige, bij deze een drievoudige kam voor. De Brahmapoetras bereiken een hoogte van 65

De lange en dikke vederbos aan den achterkop is glanzig zwart, de nek en het voorste deel van den bovenhals zijn wit; de geheele overige bovenzijde is wit met smalle, zwarte zigzaglijnen, die van de eene zijde naar de andere zich uitstrekken; de zwarte onderzijde heeft een metaalachtig blauwen weerschijn; de slagpennen zijn wit met smallen, zwarten zoom en met onderling evenwijdige, breede, zwarte dwarsstrepen geteekend; de staartvederen hebben op witten grond een soortgelijke versiering, die des te duidelijker is, naarmate de pennen verder buitenwaarts gelegen zijn; de onbevederde wangen zijn fraai karmijnrood.