United States or Marshall Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zijn gordijnen waren van pluche, z'n stoelen bekleed met geel moquette, op den schoorsteen stond een zwarte pendule met candelabres en ik meen dat ik ook nog ergens een bronzen paard heb gezien, allemaal dingen uit dure bazars. Goed zitten durfde ik ook niet, ik zat al dien tijd op de punt van een stoei, maar ik geloof niet, dat Hoyer daar iets van gesnapt heeft. Hoyer had kolossaal geboft.

"Koekebakker", zei Bavink, "dit is Japi, een kerel waar je plezier van kunt beleven. Hoyer is nog even welgemanierd als altijd, hoor ik". "Ga zitten Japi", inviteerde Bavink en liet zich met een plof vallen op de eenige stoel die vrij was; "neem dat kistje maar." Er stond een schavotkleurige matrozenkist, daar had ik een schoon hemd in en de brieven van mijn zuster.

"Die kerel deugt niet", zei Japi, "die moet vooral maar veel met verf knoeien, voor iets beters is ie toch niet goed." Hij had indertijd een dikken roman gepubliceerd, waar de uitgever heel wat aan te kort gekomen was. Japi had zich door hem mee laten nemen en zich te eten laten nooden. Hoyer was er ook en 't eerste wat i gezegd had was: "Zoo, uitvreter!" Japi vond dat prachtig.

Ze nemen in die wachtkamers altijd den kolenschep mee, anders stookt 't publiek te hard. Toen gooide Bavink de steenkolen met z'n handen in de kachel en kreeg mot met een kerel met een witte kiel aan. 't Was heel lollig dien avond. In den trein vielen Kees en Hoyer in slaap. Bavink zat te praten met een Haagsch juffertje en de lucht van heliotroop op te snuiven die haar lieve leden ontsteeg.

Maar Hoyer is al te ver heen, hij begint bij de bonzen van de S. D. A. P. te hooren, en maakt een gebaar van twijfel met z'n handen en z'n schouders. Wat we eigenlijk doen zouden is ons nooit duidelijk geweest. Iets zouden we doen.

En nu antwoordde ik zelf, of eigenlijk ik zelf niet, maar mijn tong bewoog toch en er kwam geluid uit m'n mond, ik hoorde 't duidelijk. Niets merkte Hoyer. Z'n atelier was boven. Of hij me maar even voor mocht gaan. Wezenloos liep ik achter 'm aan "Dit is zeker 't privaat?" Ik dacht dat 't hoorde zoo iets te zeggen, als een heer je z'n huis liet zien.

Hun warme eten is hun God." Op enkele "goeie kerels" na werd iedereen door ons veracht. Heel stilletjes zeg ik daar nu bij: "En niet ten onrechte," maar dat mag niemand hooren. Ik ben nu geen held meer. Je weet niet hoe je de menschen nog eens noodig kunt hebben. En Hoyer vindt ook dat je geen aanstoot moet geven. Van Bekker zie of hoor je niks meer.

Daar boven knapte ik wat op, daar was ten minste licht, 't bekende licht van 't atelier. De ezel was leeg. Er stond een dure stoel, een clubstoel waar ik in wegzakte, nog nooit had ik in zoo'n stoel gezeten. Hoyer schilderde tegenwoordig portretten, dames en heeren, allemaal netjes aangekleed. Hij liet me ook een pas begonnen portret van de vrouwelijke advocaat zien. Zij was nu op reis.

Den heelen avond hadden die twee samen op 't steenen havenhoofd staan praten en over de balustrade gekeken naar de lichtboei en 't draaiende licht van Schouwen en naar de branding geluisterd, en "bekgetrokken" zooals Hoyer 't ordinair uitdrukte.

En nu woonde Hoyer heel duur op gemeubileerde kamers, bij een nette weduwe met drie namen, waar ook een vrouwelijke advocaat in huis was en een assistent-resident met verlof, met vrouw en kind. En hij at buitenshuis, want de weduwe was veel te net om voor eten te zorgen. Schoenen poetsen was extra.