United States or Antigua and Barbuda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het voedsel van den Lippenbeer bestaat bijna uitsluitend uit plantaardige stoffen en kleine, vooral Ongewervelde dieren; naar men zegt, gebruikt hij slechts nu en dan eieren en kleine Vogels. Alle berichtgevers verzekeren echter eenstemmig, dat hij geen grootere dieren tracht buit te maken; wel zal hij soms doode dieren verslinden. Sanderson en Mc. Master vermelden ieder één dergelijk geval; den eenen keer betrof het een door een schot gedood hertje, een anderen keer een door een Tijger gedooden Os. De jongen, die in gevangenschap grootgebracht zijn, lusten echter graag vleesch, om 't even of het gekookt of rauw is. Verscheidene soorten van wortels en vruchten, de sappige bloemen van den moria-boom (Bassia latifolia), die voor vele dieren een lekkernij zijn, raten uit Bijennesten, zoowel wanneer zij met honig gevuld zijn, als wanneer zij jonge dieren bevatten, rupsen, Slakken en Mieren vormen voornamelijk zijn voedsel; zijne lange gekromde nagels bewijzen hem zeer goede diensten bij het zoeken en opgraven van wortels en bij het openwoelen van Mierennesten. Hij vernielt er zelfs de stevige woningen van de Termieten mede, en richt dan onder deze dieren een groote slachting aan. Sanderson verhaalt ook, dat de Lippenberen in vele gewesten trouw de boschjes van Wilde Dadelpalmen bezoekt, wanneer men er het sap uit aftapt, om er wijn van te maken. Zij beklimmen de 6

Mits gij van al die lieve dingen niet houdt, sprak Stevenijne, zult gij gebracht worden op de galeien des konings, en daar gevierendeeld worden. Wel, sprak Uilenspiegel, dan zullen mijne vier deelen in de zee gesmeten worden om den haaien te dienen tot voedsel, en wat zij overlaten is voor u, mijn hertje: laat ons drinken!

Boven op den heuvel, waar het dalende pad verloren ging in een nauw, donker dal met licht kreupelhout aan weerskanten begroeid, hoorde ik beneden mij onder de hooge boomen het hertje antwoorden en begreep dadelijk dat er iets niet in den haak was. Uit de zwarte duisternis der sparren riep het al maar door; 't was een klagende angstkreet.

Ik heb allerlei slag van dieren van heel nabij leeren kennen; dieren wier geheele natuur één vraagteeken scheen, zooals een paar blauwe gaaien, en kalkoenen en herten, en een eland dien ik langen tijd niet van mijn kamp af kon houden; andere al te teeder, als die groote, groene kikvorsch, die zich met een innigheid aan mij hechtte, geheel in tegenspraak met zijn kille bloed; weer andere dwaas, zooals het hertje dat zijn leidsvrouw nooit wilde volgen; of ook gemelijk en kwaadaardig, als die groote mannetjeseland, die mij eerst kwam opnemen en toen tweemaal probeerde mij te dooden; maar al die dieren, groot of klein, maakten altijd den indruk alsof het leven hun een schuimenden beker bood.

Je weet, Kéa, hoe de zaakjes tusschen ons staan? dat mijne ziel aan uwe ziele kleeft; dat heb je immers bij bevinding hertje. Wij moeten haar houden, kind. Ofschoon gij mij tot een gouden vat verstrekt, zij is echter een aarden vat, dienstig tot ons gebruik. Is het zoo niet, liefstetje! Wees toch nooit meer jaloersch. Och! jij hebt geen reden daartoe: ik heb mijn deeltje aan u; dat heb ik, och ja!

Maar ééns vond ik een jong hertje met een gebroken poot dat was nog te weinig geoefend; en ik hoorde eens hoe een gewonde bok, ten doode toe door honden gejaagd, zoo gestruikeld was om nooit weer op te staan; maar dit waren uitzonderingen. Merkwaardig toch dat het niet met elk hert zoo gaat, wanneer de angst het door de wildernis jaagt.

Een andermaal vindt ge een hertje in 't bosch verstopt zooals het in het volgende hoofdstuk beschreven is en ge staat er versteld van dat het niet wegspringt, maar zonder de minste vrees op u afkomt, uw handen likt, u achternaloopt en verlangend, droevig blaat, wanneer ge weer gaat.

Er kwam juist een jong hertje voorbij gesprongen, dat stak hij dood en nam er long en lever van meè. De kok moest ze met zout koken en het boosaardige wijf at het op, en dacht, dat zij Sneeuwwitje's long en lever gegeten had. Nu was het arme kind in het groote bosch moederziel alléén, en zij werd zóó bang, dat zij alle boomblaadjes aankeek, in haar angst en radeloosheid.

Dwaalt ge een week of wat later door het bosch, dan hoort ge plotseling een noodsignaal en ziet ge datzelfde hertje weer wegstuiven, alsof 't om zijn leven ging. Toch zijt gij gebleven die ge waart; onveranderd bleef uw vriendelijkheid; evenmin als vroeger kwam 't in uw hart op ook maar een schepsel kwaad te doen. Wat is er dan toch met dien zoon van Kis gebeurd?

Daar, in mijn bed, was zij dezen nacht, als in den schoonen tijd onzer liefde. Ja, waar zijt ge, mijn hertje? En, de beurze ten gronde smijtend, vervolgde hij: 't Is uw geld niet, dat ik hebben moet; 't is u, 't is uw liefelijk lichaam, uw schoonen boezem, 't is uw hert, mijne welbeminde! O, genuchten des hemels, zult gij nooit meer terugkomen?