Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 23 juli 2025


~Karig~, ~gierig~ en ~vrekkig~ duiden aan, dat men zoomin mogelijk wil missen van zijn overvloed. ~Karig~ drukt dit het minst sterk uit; wie karig is, geeft weinig, en wat hij geeft, geeft hij slechts noode. ~Gierig~ en ~vrekkig~ zijn veel sterker en duiden bovendien aan, dat men door hebzucht gedreven wordt, wat karig niet onderstelt. Bij een gierigaard klopt een hulpbehoevende te vergeefs aan.

't Waren brandend heete, droge hondsdagen. Zwaar van rook, verzadigd van brandlucht was de lucht over de geheele streek. 't Was moeilijk daarin adem te halen. De gedachten der menschen werden verward in de verhitte hersens. De predikant van Broby was in hun verbeelding tot den demon der droogte geworden. Het kwam de boeren voor, alsof de gierigaard op wacht zat bij de hemelsche sluizen.

Als twist en haat de aarde vervullen, moeten ook de doode dingen veel lijden. Dan wordt de weg wild en roofzuchtig als een roover, dan wordt de akker karig als een gierigaard. Maar wee hem, door wiens schuld de wouden zuchten en de bergen treuren. 't Was een merkwaardig jaar, toen de kavaliers regeerden. Mij dunkt, toen moet de onrust der menschen de rust der doode dingen verstoord hebben.

"Mijnheer," antwoordde ik hem, "u zet iemand wel het mes op de keel; maar ik zie wel, dat ik uw partij moet kiezen, hoewel het mij spijt mijnheer uw vader te moeten verraden." "Bekommer je daar niet om, hij is een leelijke, oude gierigaard, die mij het noodige onthoudt, want als men vijfentwintig jaar is, heeft men behoefte aan genoegens."

Zijn scherpe trekken, de kleine, iemand doorborende, cynische oogen, die sterk ontwikkelde kin, die breede, aan de hoeken neergetrokken mond, dat alles bijeengenomen maakte geen aangenamen indruk. Hij was integendeel het type van een gierigaard, wiens gedachten altijd loeren op het bijeenschrapen van geld, zonder er zich over te bekommeren hoe het verkregen werd.

Cezar was, volgens Suetonius, gewoon, welk weêr het was, blootshoofds en meestal te voet aan 't hoofd zijner troepen te gaan. ~Gierigheid.~ Een gierigaard, die ten tijde van Koning Dyonisius in Siciliën woonde, had een schat in zijn tuin begraven en leefde heel armoedig. Dionysius, dit vernomen hebbende, liet den man gelasten dien schat hem te brengen.

«Hoogmoedzei de doode, «ziet ge hem?» «Dien daarantwoordde de dominee. «Het is immers maar een arme gek, een dwaas, en niet voor de kwellingen van het eeuwige vuur bestemd.» «Maar een dwaasklonk het door het geheele huis van den hoogmoed; dat waren zij daar allen. Zij zweefden tot binnen de vier kale muren van den gierigaard.

Is ook daarin niet een zeer alledaagsche uiting te zien van dezelfde denkrichting, die ieder geval van deugdbetrachting als een eeuwig exempel, elke gewoonte als een goddelijke ordinantie aanzag? Het is dat kleven van den geest aan de bijzonderheid en waarde van het enkele ding, dat als een ziekte den verzamelaar en den gierigaard beheerscht.

"De bijen verzamelden was en honing, maar de gierigaard zou willen, dat zij ook nog de mede brouwden." "Schenk den eenbeenigen gierigaard eene kruk, hij zal haar als brandhout in de kachel steken." Hem, die moedeloos de hem getroffene onheilen bejammert, roept het Russische boeren-spreekwoord toe: "Zie de gaten in uw wambuis toch niet zoo bedroefd aan, maar zet er een paar lappen op."

De kooldrager stond op de zulle zijner deur, toen hij zijn neus door een koel windeken voelde streelen, Ha! sprak hij, daar komt mijn brood aanwaaien. Maar het koel windeken bleef niet waaien, en de hemel bleef immer blauw, en de bladeren wilden niet vallen. En Klaas weigerde zijn wintervoorraad voor halfprijs te verkoopen aan den gierigaard Grijpstuiver, den deken der vischverkoopers.

Woord Van De Dag

galoppeer

Anderen Op Zoek