Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 mei 2025
Aan vijf en twintig dapp're zoons, Romeinen, Van half zooveel als Priamus bezat, Ziet hier, al wat mij dood of levend bleef. Dat Rome hen, die leven, loon' met liefde, En hen, die 'k naar hun laatste woning breng, Met eeuw'ge ruste bij hun voorgeslacht. De Goth vergunt mij 't zwaard hier op te steken.
Rust hier in eer en vrede, mijne zonen; Gij Rome's kloekste kampers, rust hier zacht, Voor 's werelds wisseling en rampen veilig; Hier loert geen vuig verraad, hier zwelt geen nijd; Hier groeit geen boos vergif; hier zijn geen stormen, Geen luid geraas, slechts stilte en eeuw'ge slaap, Rust hier in eer en vrede, dierb're zoons!
Tot weêrklank van Genaè, met Eng'len op de transen, Gevaar van 't smalle pad, uit onbekend genot... Een vader weegt zyn kind, met eeuw'ge kroonbalansen, Zich spieg'lend in, en door, en op, en onder God. Laat vry de zondenval, op onwaardeerbre wyzen. Het zevenslotig boek, een zang van 't boos geslacht, Nooit zal het sterflyk lied, by nacht naar onder ryzen.
De jeugd, de lente, de illusie, die, de eeuw'ge jeugd van 't leven, als d' adem zelve der schoonheid is die over den dichter gaat. Mei, in zoo een boek; de ook uit water gesteeg'ne, de het land ingedraag'ne op zonne- en luchtewolken en dragende als een geuren-vracht de volksgeboortenis aan; Mei, zóo te hebben, omstoet van alles wat maar den vroegen zomer doorbloost.
TITUS. Dank, Rome, gij hebt liefdrijk mij den troost Mijns ouderdoms behoed, mijn hart verblijd! Lavinia, leef; en overleve uw deugd Uw vader, al zijn roem, in eeuw'ge jeugd! MARCUS. Lang leve Titus, mijn geliefde broeder, Wiens zegepraal nu Rome's oogen streelt! TITUS. Heb dank, tribuun; dank, eed'le broeder Marcus!
Eens wanneer het schip door windstilte genoodzaakt is geworden een haven binnen te lopen en de meesten aan land zijn gegaan, wil een van Isoldes maagden hun een glas wijn inschenken om bij de hitte hun dorst te laven. »Doch neen! het was geen wijn, ofschoon het dit wel scheen. Het was de eeuw'ge smarte, de eindeloze hartenood, en beiden bracht die ook de dood", barst Gotfried uit.
LUCIUS. Om van den dood mijn broeders te bevrijden; En voor die poging hebben mij de rechters Veroordeeld tot een eeuw'ge ballingschap. TITUS. Gelukkig man! wat deden zij u goed! Wat, dwaze Lucius, hebt gij niet bespeurd, Dat Rome een wildernis vol tijgers is? Wat tijger is, wil buit, en Rome biedt Geen buit dan mij, de mijnen. Dus, heil ù, Die ver van die verslinders wordt verbannen!
Slechts voor kort zijn wij gescheiden, Weldra komt de blijde tijd, Die ons allen dáar vereenigt, Waar geen dood zelfs ons meer scheidt. Mochten wij die achterbleven, Leven tot des Vaders eer; Moedig strijden, biddend waken, Heilig worden, meer en meer. Dan, dan zullen w' eens te zamen Juichen en gelukkig zijn Waar geen storm- of regenvlagen Zijn, maar eeuw'ge zonneschijn.
Gij, Egeus, moet u voegen naar mijn wil: Dat beide paren in den tempel nu Gelijk met ons een eeuw'ge knoop verbind'. En daar de morgen reeds ten deel verstreek, Zij nu de ontworpen jacht ter zij gesteld. Komt, naar Athene! Een feest van drie bij drie Zij thans gevierd, dat nooit zijn weerga zie! Wij gaan, Hippolyta.
Betuig ik mijn genegenheid en trouwe, Dan werpt zij mij mijn valsche vriendschap voor; Bezweer ik de eeuw'ge macht van hare schoonheid, Dan zegt zij mij, te denken, hoe ik de' eed Van trouw aan Julia, die ik minde, brak.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek