Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 13 juni 2025
De regen tikkelde harder, aansuizend, gestriemd door den wind, grauw van stuiving, en een slag, holler van roep, massaler van kraking, diep-naloeiend en weder in donkre rammeiïng losgrommend, deed het gebouw in ontzetting mee-beven.
Dit is heerlijk einden, dit is nedergaan Zonder ijd'le klacht en zonder spijt Op de donkre hobo's van den nachtorkaan Tot den diepsten burcht der eeuwigheid. De stormbruid ruit de bladers op Tegen het oude woudgezag: Beter in één roes te vergaan Dan te verdruilen dag aan dag. Hoor je dat ruischen, breed en frisch? Hoor je dat golven, zwaar en groot?
Toen in de donkre diepten stond koning Sigmund hoog, En met zijn naakte hand hij het oorlogszwaard bewoog; Zij trokken 't Godsgeschenk met moeite heen en weer, Sigmund, Sinfiotli zaagde, de steen, gekloofd, viel neer; Toen kusten zij elkander, zij hieuwen met veel kracht, Tot door de open spleten hun scheen de winternacht, Toen sprongen z' uit met vreugde, zij hadden reeds verstaan, Eer zij 't elkander zeiden, waarheen zij zouden gaan.
"Een wolk van weemoed drijft door mijn gedachte, Dat er zoo lange jaren zijn vergaan, Voor dat ik wist het wezen te bestaan, Dat schooner bleek, dan 't ooit mijn hart verwachtte. En vreemden ziet mijn oog benijdend aan, Die 't schoone aanschouwden, maar het licht niet achten, Het godsgeschenk, dat hun de goden brachten In donkre onwetendheid zijn langs gegaan.
Ze noemen Liefde wat de ziel doet zieden in helle vreugde van een oogwenk duur, in lijden leevenslang, met ieder uur zien ze haar vluchtige bekooring vlieden, een sidd'rend glimpjen onstandvastig vuur in woestenij van donkre doods-gebieden, waar alle dingen zonder zin geschieden naar starre wet van ijzige natuur.
Nu zwijgt het zwerk, maar dreigt zoo zwart als nacht; En ’t woud, van vreeze stom, smeekt manestralen, Die uit de donderwolk niet kunnen dalen, En waar de regen-dronken roos naar smacht. Nacht woont in ’t woud en droevig druppelt zacht, Van ’t zwarte looverdak der donkre zalen, Een beek van tranen, die door ’t mos gaan dwalen Naar ’t zodenleger, waar de dood hen wacht.
Alles wat industrie en handenarbeid was, zou zijn plaats vinden in de zalen van zijn slot. Witte molenaarsjongens en zwarte smeden, horlogemakers met groene schermen voor de vermoeide oogen, verwers met donkre handen, wevers, draaiers, vijlers, allen zouden ze hun werkplaats hebben in zijn kasteel. En alles ging goed.
Dit zijn de onsterflijke Uren waar ge om vroegt. Eén wacht op u. Een Geest, vreeslijk van aanblik, Beteugelt bij de rotsge krocht zijn wagen, De donkre. Uw broedren ongelijke voerman, Spookachtige, wie zijt gij? Waarheen woudt gij Mij dragen? Spreek! Ik ben de schaduw van Een vreeselijker noodlot dan mijn aanblik.
Aan Dr. D. Reinders. Nog liepen nachtlijke uren voort Door 't ruim op zilvren voeten Toen ik, aan donkre kimmepoort Ging gouden morgen groeten, Maar nog in diep, diep duister zag Den nacht voor de eersten Julidag.
En achter 't groen der wijde tarwelanden Staan blanke hoeven in de donkre hoven Omtogen door een zachte schemering; Maar schooner dan al 't schoone op aarde, branden Hóóg de eerste starren; maar nòg schooner boven Al 't zichtb're stijgt mijn blijde mijmering. In memoriam Antoinette van P.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek