United States or Uzbekistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Waarlijk, Simon, zei pastoor Doening, ge ziet er ouder uit dan ik, en ik heb u geroepen om u dat eens duchtig te zeggen. Wat is 't, dat ge neemt: sherry? thee?.... Of wil ik u een lekkere cocktail laten bereiden?.... Ge hebt toch gesoepeerd?.... Dan een cocktail.... Doka!

Hij draaide en keerde van welligheid onder 't deksel, trok de muts dieper over de ooren, en zijn hoofd in den polk, knufte twee, drie keers en zuchtte om de deugd. Buiten was 't zoo koud, maar hier werd heel de wereld vergeten. Spijtig was hij toch wel om Doka die nu alleen in den stal moest zitten.

Doka hield de handen geborgen onder haren voorschoot en haalde ze beurtelings bloot om 't water uit de oogen te vegen. Ze klutterbeende en voelde haren neus bevriezen, maar ze hield gestadig den blik op den koopman in verwachting of hij iets van de gedokene doening zou bemerken. Vinie ging nu op een afstand staan, kwam weer bij, trok de koe haren muil open, en telde de tanden met zijne vingers.

Dat is erger, zei pastoor Doening dubbend, terwijl zijne vingeren over de satijnen knoopjes van zijn kleed kriebelden en hij stille schartte, met zijn linkerhand, over zijne kin. Het spel stond ineens slecht voor hem. Hij begon heel nauwkeurig over het spel na te denken. De oude Doka slofte een oogenblik in de veranda. De zon lag er roerloos.

Alzoo zal dat ne keer het laatste zijn, dacht hij; 'k zal in zoo'n hoestbui eens blijven steken; moest mijn asem voorgoed achterwege blijven 't ware gedaan en Doka, die ginder in den stal zit, zou er niets van weten. Binst hij zijne kleeren zocht en aantrok, kraaide de haan op den kiekenpolder en dat ging als de schreeuw van den verlaten eenling op een onbewoonde landstreek.

Zie, Doka, horkt, na de misse ga ik rondzien achter eenen kooper; Vinie voorzeker weet er niets van dat onze koe haar volle rekening heeft, z'en zal er geen cent te min voor gelden: we zeggen hem dat ze kalven moet in Korte-maand en ze is, vet en gezond lijk ze daar staat, zeshonderd frank weerd. Zeshonderd frank, zuchtte Doka, Vinie zal in vijf minuten zien dat die koe niet in regel is.

Doka legde nieuwe lemen aan 't vuur en Ghielen haalde krijt en kaartenspel. Hij teekende een dubbelen boom op het tafelblad, ontstak eene pijp en zij zetten zich recht overeen in de stille schemerkeuken hun zondags-partijtje te doen.

We gaan kwâweer krijgen, boer, en hij kwam ingrimmig, opgekrompen nader bij 't vuur. 't Is de tijd van 't jaar, meende Ghielen, we zijn in de donkere zes-weken. Doka, Vinie zal eerst koffie drinken! Danke, boer, hebbe maar weinig tijd. Willen we maar seffens naar de koe gaan zien? Maar hij moest eerst koffie nemen. Ghielen stoefte daarbinst met zijne koe; daarna gingen ze alle drie naar buiten.

Die schoone koe, zuchtte Doka, 'k meende dat 't er eene was voor ons leven.

De koe, de koe alleen waarde nog rond door zijne gedachten: ze stond daar, even een vreemde onnatuurlijkheid, groot gedrochtelijk, onwetend van heur eigen, koppige geslotenheid. En Ghielen zag zichzelf daarbij met Doka als twee magere, houtene sukkelaars, te wachten lijk zot naar een ding dat niet bestond.