United States or Bermuda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik heb niet twee dikke deelen geschreven, omdat ik dikke deelen wilde schrijven ... heelemaal niet, en Van Deyssel heeft dat in zijn critiek op "Menschenwee" later treffend juist gezegd: Bij Querido is het niet alleen de hoeveelheid, maar ook de manier, waarop de reusachtigheid van zijn schepping ontstaat, die onze waardeering verdient.... Ik wilde orkestreeren, en daardoor ontstaat juist mijn gebrek, waar ik straks over sprak.... Ik voel het polyphonisch-literaire.

Wat mijn meening over de schrijvers van den laatsten tijd betreft: Van Deyssel en Kloos zijn voor mij wel twee van de meest byzondere figuren die we hebben. Alleen betreur ik het, dat van Deyssel terecht is gekomen in de "Kleinmalerei", dat hij niet 't groote werk heeft gemaakt, het boek van de eeuw, de moderne roman, die ik jarenlang van hem verwachtte.

En je bent plotseling verlost van je beklemming, en zoo blij, zoo blij! Dan Van Deyssel, doodkalm, met een vriendelijk gezicht aan het vertellen. Van tijd tot tijd komt hij bijna in opwinding. Niet heelemaal ... want dat doet-ie niet in gezelschap. Maar een klein beetje. Als het zoover met hem is, buigt hij voorover uit zijn leunstoel en slaat zijn zware witte hand driftig op en neer:

Daar maakte ik kennis met Van Eeden en Van Deyssel ... o ... o! dat was een vreemde tijd ... we waren nog jong ... jong en woelig, zal ik maar zeggen. In een van de eerste afleveringen van "De Nieuwe Gids" schreef ik de schets "Herfst in 't woud". Dat was toen iets! Er stond in ... de boomen, daar loopt van dat sap langs, ? Nu, dat had ik "snotterig" genoemd. Verbeel' je!

A. G. van Hamel eenige bedenkingen waren ingebracht, zich niet dubbelzinnig over deze kwestie heeft uitgelaten . In dit opstel tracht van Deyssel aan te toonen, dat de kritiek van Prof. van Hamel op zijne vertaling voorkomt uit het verschil in taalwaardeering dat tusschen hen beiden bestaat.

Wij hebben hier te doen met een verschijnsel, dat ieder die oor heeft voor poëzie kan waarnemen, doch waarvoor eene verklaring niet is te vinden. Dit wordt door van Deyssel met een voorbeeld gedemonstreerd: "Neem dezen regel eens, waarin een van Kloos zijn sonnetverheffingen ten einde vloeit: "Als alles wat héél vèr is en héél schoon"

Schaepman; tegen Victor Hugo was dat gesteld. Ik was toen zestien jaar ... ik voelde mij juist een groot bewonderaar van Hugo.... Toen voelde ik mij geroepen, om daar een lang artikel tegen in te gaan schrijven: "De eer der Fransche meesters". Bij die gelegenheid bracht ik ook den naam Van Deyssel in de wereld.

Maar in dien tijd zag ik in het "Handelsblad" langzamerhand komen uitingen over een kunst, die in ons land aan het ontstaan was, en waarbij namen werden genoemd van goede kennissen van me, o.a. van Van Deyssel, ook van menschen, die ik slechts uit hun werk kende en voor wie ik sympathie voelde. Een daarvan was Couperus.

Ook een ruw-houten behangerstafel: plank op schragen, met bundels papieren. Een simpele olielamp verlichtte het geheel. De wanden stonden in schemer en vaag onderscheidde ik een witte vrouwe-buste in een hoek. Achter mij op den oud-Hollandschen schouw een terra-cotta relief, dat beeldde een mannekop met hoekigen schedelbouw en stuggen baard: Den èchten Van Deyssel, zou ik gezegd hebben....

O.m. en ongeveer schreef hij het volgende: WelEdgeb. Heer Van Deyssel, In de voorlaatste aflevering van het "Tweemaandelijksch Tijdschrift", is U zoo vriendelijk op meer dan welwillende wijze over den arbeid Diamantstad, dien ik in De Jonge Gids begonnen ben, te spreken. Het was mijn voornemen U naar aanleiding van door U gebezigde uitdrukkingen, eenige vragen te stellen.