United States or South Georgia and the South Sandwich Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar nu gebeurde het, dat terwijl hij voor het vuur stond, en de vrouw voor een andere bezigheid even uit de keuken weg was, de twee kinderen van den armen bezembinder naar binnen liepen; zij gingen bij het spit staan en draaiden het een paar maal rond.

Nu waren ze de hei genaderd. Een boschje slaghout en een eerste groep dennen, en daar lag de leemen hut van den bezembinder. Vrouw Stoffels was haar vijfde kind geboren, tot pijnlijke vreugde van het gezin.

Van den bezembinder uit de hei!.... Ja maar, onderbrak zij zich zelve, daar is immers ook geen sprake van.... Toen die Pinksterdag, de gillende meisjes, het gegichel en "dat de pastoor het maar eens weten moest!" Zij had dat nooit vergeten. En zij zag Betje Bouts, éen der vijandigen van toen, die met haar jongen terug kwam van het schietterrein om bij hen plaats te nemen.

"Kom, knipoogt hij; ik toch niet, wel? Even maar." En Anneke liet het pinksterbruidje zien. "Ben je gek, An!" vlogen de anderen op en sloegen haar op den arm, dat hare vingers den sluier lieten glippen. "Zeg, sprong Willem op, tegen de eene die 't vinnigst was: laat jij dat meisje wel met rust, of 't gaat je niet goed." Maar die: "Wat jij, bezembinder van Brunssum!

Nu dwaalden de twee kinderen in het bosch rond; zij zochten den weg naar huis, maar zij vonden dien niet en verwarden zich meer en meer. Eindelijk ontmoetten zij een jager. Hij vroeg: »bij wie hoor jelui thuis, kinderen?« »Wij zijn de kinderen van den armen bezembinderantwoordden zij, en zij vertelden, dat hun vader hen verlaten had, omdat er iederen ochtend een goudstuk onder hun kussen lag.

Er lag als 't ware een afgrond van onuitgesproken wee in die twee doffe, trieste oogen. Was het om die vreemde oogen, of om zijn afgetrokken, menschenschuw karakter, of waarom was het ook?... althans, de menschen in het dorp beweerden dat hij met den booze omging en kon tooveren. Hij was een bezembinder. Zijn eigenlijke naam wisten de meeste dorpelingen zelfs niet meer.

Vrouw Jansen die eene der goedgezeten boerinnen was en een der goedigste vrouwen uit den heelen omtrek, bewees de vrouw van den bezembinder bij alle gelegenheden telkens, dat zij leefde volgens haar woord: "men moet leven, maar ook laten leven." "Wanneer de kinderen maar eens groot zijn," zuchtte de arme vrouw Stoffels altijd. Ze zouden natuurlijk vroegtijdig aan het werk gezet worden.

Anna gevoelde dat ze 't hem niet zou kunnen weigeren. En toch, wat zou er van gepraat worden: "Anna van Jansen aan de kerk," zij die er goed bij zaten "met Willem van den bezembinder...." Het feest was "in de wei", en er was vogelschieten. Altijd werd dezelfde boomgaard daarvoor gebruikt. Een eereboog stond opgericht bij den ingang: twee palen met een dwarshout, omwonden met groene slingers.

Anna was lijkbleek geworden en zat als versteend. Jansen zag alleen den man die van doodslag gesproken had, en wilde weten: wie, en hoe, en waar? Maar de ander wist niet méér. Doch een tweede kwam. "Ze hebben hem geslagen," vertelde deze: "doch hij leeft nog. Het is gebeurd bij het boschje bij Stoffels, de bezembinder...." De verteller die een blik op Anna had geworpen, vertelde niet verder.

Zij zag hem liggen in 't kruid; zij zag zich zelve klein Anneke van toen met den blonden knaap door 't heidegewas stappen. "Allemaal van ons" had hij gezeid. Zij had den achtergrond der hut van den bezembinder nooit duidelijk gezien, wanneer zij aan den knaap gedacht had; of was hij juist dáárom als een verborgen prinsje voor haar geweest, die een sprookje gemaakt heeft van zijn leven?