United States or Vietnam ? Vote for the TOP Country of the Week !


Neen, neen, vorstin, dit zijn geen Venusteekens; Wraak is er in mijn hart, dood in mijn hand; Bloed zijn 't en wraak, die haam'ren in mijn hoofd. Hoor, Tamora, vorstinne mijner ziele, Die op geen hemel hoopt dan dien in u, 't Is heden Bassianus' oordeelsdag, Waarop zijn Philomela tongloos wordt, Uw zoons haar kuischheid rooven tot een buit, En in het bloed haars mans hun handen wasschen.

SATURNINUS. Mijn vrienden, die mijn recht zoo ijv'rig voorstondt, Ik dank u allen en ontsla u hier, En laat mij en mijn zaak dus aan de gunst En liefde van mijn vaderland thans over. Wees, Rome, zoo gerecht en goed voor mij, Als ik op u vertrouw en u bemin. Ontsluit de poort en laat mij binnen. BASSIANUS. Mij armen mededinger, ook, tribunen. HOPMAN. Romeinen, plaats!

BASSIANUS. Romeinen, volgers, vrienden van mijn recht, Vond ooit uw Bassianus, Cæsars zoon, Genade in de oogen van het vorst'lijk Rome, Zoo houdt den weg naar 't Kapitool bezet; En duldt niet, dat onwaardigheid den zetel Des keizers nader', die aan kloekheid, recht, Gematigdheid en adel is gewijd; Maar laat verdienste schitt'ren door uw oordeel, En vecht, Romeinen, voor uw vrije keus.

Nu, bij de goden der krijgshafte Gothen, Ons allen zal die kindertwist verderven. Wat, heeren! spreekt, acht gij het niet gevaarlijk, Zich aan eens prinsen rechten te vergrijpen? Wat! is Lavinia zulk een losse deerne, Of Bassianus plots'ling zoo ontaard, Dat zulke twisten om haar min ontstaan, Zelfs zonder weêrstand, straf of wraak te duchten?

"Zoo wij hem niet geschikt ontmoeten kunnen, Wij meenen Bassianus, beste jager, Doe gij 't voor ons en delf hem dan zijn graf; Gij weet thans wat wij wenschen. Zoek uw loon: 't Ligt onder netels aan den voet des vlierbooms, Die de' ingang overschaduwt van den kuil, Door ons tot Bassianus' graf bestemd. Doe dit en maak ons eeuwig tot uw vrienden." O Tamora! werd ooit zoo iets gehoord?

BASSIANUS. 'k Voed, Marcus Andronicus, zulk vertrouwen Op uw rechtschapenheid en goede trouw, En zoo bemin en eer ik u en de uwen, En haar, voogdesse van mijn gansche ziel, Lavinia, 't schoonst en rijkst juweel van Rome, Dat ik mijn lieve vrienden hier ontsla, En aan de gunst van 't volk en van 't geluk Mijn zaak ter juiste weging overlaat.

Hier is de kuil, en dit, dit is de vlierboom. Zoekt, heeren, of gij ook den jager vindt, Die Bassianus hier vermoorden moest. AARON. En, beste vorst, hier is de zak met goud. Twee van uw welpen, honden, heet op bloed, Beroofden hier mijn broeder van het leven. Sleept, mannen, uit den kuil hen naar den kerker; Sluit daar hen op, tot wij voor hen een martling, Nog nooit vernomen, hebben uitgedacht.

SATURNINUS. Nu peilt gij juist den bodem van mijn wond; Vermoord ligt hier mijn arme Bassianus. Zoo breng ik dezen onheilsbrief te laat, Die de' aanslag inhoudt van dit gruw'lijk treurspel, En sta verstomd, dat eenig menschlijk aanzicht Bloeddorst in lieve lachjes hullen kan.

Wat u betreft, prins Bassianus, 'k heb Den keizer mijn belofte en woord verpand, Dat gij u zachter, buigzamer zult toonen. Hebt, mannen, ook Lavinia, goeden moed, En neemt gij raad aan, buigt dan nu de knie, En vraagt vergiff'nis aan zijn majesteit. LUCIUS. Wij doen 't; en hoor' de hemel en uw hoogheid: Al wat wij deden, was niet boos gemeend; 't Gold onzer zuster en onze eigene eer.

TITUS. Verraders, weg! Waar is des keizers wacht? Verraad, mijn vorst! Lavinia wordt geroofd! SATURNINUS. Geroofd! door wien? BASSIANUS. Door hem, die stout en luid Haar opeischt, neemt, als zijn verloofde bruid. MUCIUS. Mijn broeders, helpt om haar van hier te voeren, En ik bewaak de deur hier met mijn zwaard. TITUS. Volg mij, mijn vorst, ik breng welras haar weer.