Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 4 juni 2025
Met den zomer woedden hagelstormen, Die de vroegrijpe airen half verwoestten; 't Najaar kwam met zijn bevriezende' adem, En het luttel overschot verwelkte! Pavoos gade ontrukte zich de hairen: "Pavo!" kreet ze, "ellendigste aller menschen Grijp uw staf! wij zijn van God verlaten! Hard is beedlen, harder nog verhongren!"
De beek glijdt effen hemelsblauw door ’t veld, Waar warme zonneschijn een zee van airen Doet glanzen van geel goud, en volle baren Zacht wieglen, als het koeltje er over snelt;
'k Zie ter rechterzijde, op 't strand, Wentlen zich de wilde baren; En ter slinke rijpen d' airen, Wachtende op des maaiers hand. Grootsche tweeklank, die hier klinkt! Ginds 't gebruis der groote waatren, Die een dondrend loflied klaatren; Hier de jeugd, die 't oogstlied zingt.
En het schijnt wel, alsof dat koren geen andere bestemming had, dan om dien akker met golvend goud te overdekken en weelde te tooveren in de natuur. En toch, dat was slechts schijn. Zie maar, eindelijk speurt het kennersoog van den landman, dat het graan nu in de airen geheel gerijpt is. En hij neemt den wind en het getijde waar, of er op droogte in den dampkring te rekenen valt.
Dat begon Jonge Kees te vervelen en in de hoop, dat hij zijn makker wat opvroolijken zou, zette hij Joost Van den Vondels keurigen Wilt-zangh voort. "Wy zaeien noch wy maeien niet: Wy teeren op den boer. Als 't koren in zijn airen schiet Bestelt al 't land ons voêr. Wy minnen zonder haet of nyt. En danssen om de bruit: Ons bruiloft bint zich aan geen tydt, Zy duurt ons leven uit!"
Om ’t kleine gods-huis rijst een krans van kruisen, Van eeuwge bloemen, wort’lende in de groeven; En de airen van dien akker hooren ’t suizen Van ’t luwtje, dat de klachten draagt der droeven. Paleizen van geluk kwam hij vergruizen, De strenge dood, die leeft van ziels-beproeven, En deed de dooden in paleizen huizen, Waar zij geluk noch ongeluk behoeven.
De maïs, hier koukouroutz genoemd, was al door de zon verbrand, nog eer zij zich tot airen gezet had; op sommige plaatsen zelfs was het zaad in het geheel niet opgekomen; in plaats van graan, zag men uitgestrekte bosschen van allerlei soorten van distels en onkruid.
Weder kwam de lente en smolt de sneeuwlaag, 't Land werd slijk en half het zaad verrotte. Met den zomer woedden hagelstormen, Die de vroegrijpe airen half verwoestten, 't Najaar kwam met zijn bevriezende' adem, En het luttel overschot verwelkte! Pavoos gade sloeg zich op de borsten: "Pavo!" kreet ze, "ellendigste aller menschen! Laat ons sterven! God heeft ons verlaten!
Lieflijk was de zomer, zonder hagel, En de vroegrijpe airen tierden welig; 't Najaar kwam, maar zijn getemperde adem Liet de halmen vol en ongeschonden, En zij ruischten voort als gouden golven! Toen boog Pavo dankend neêr, en zeide: "God heeft ons beproefd, maar niet verlaten!" Dankend boog de vrouw ter neêr, en zeide: "God heeft ons beproefd, maar niet verlaten!"
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek