United States or Guyana ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Ze geleken meer op elkaar dan ons gedrag. Mijn liefste Elinor, verdedig niet uit vriendelijkheid, wat ik weet dat je helder oordeel moet afkeuren. Mijn ziekte heeft mij aan het denken gebracht heeft mij den tijd en de kalmte geschonken, die noodig zijn voor ernstigen inkeer tot zichzelf. Lang eer ik weer sterk genoeg was om te spreken, was ik tot nadenken uitmuntend in staat. Ik beschouwde het verleden; ik zag mijn eigen gedrag, sedert onze eerste kennismaking met hem in den vorigen herfst, als eene aaneenschakeling van handelingen, onvoorzichtig tegenover mijzelve, en jegens anderen liefdeloos. Ik zag, dat mijn eigen gevoelens mijn lijden hadden voorbereid, en dat mijn gebrek aan draagkracht mij bijna had ten grave gebracht. Ik wist zeer goed, dat ik mij mijne ziekte zelve had op den hals gehaald, door mijne gezondheid te verwaarloozen op een wijze, waarvan ik zelfs toen reeds het verkeerde inzag. Als ik gestorven was, zou het door zelfmoord zijn geweest. Van het gevaar was ik mij niet bewust, eer het reeds was geweken; maar ik verbaas mij over mijn herstel, met gevoelens, zooals deze overdenkingen in mij wekken; ik verbaas mij, dat niet de vurigheid van mijn wensch om te blijven leven, tijd te hebben om berouw te toonen tegenover God, en u allen, mij heeft gedood. Was ik gestorven, hoe diep verslagen zou ik je dan hebben achtergelaten, mijn trouwe verpleegster, vriendin en zuster! die al de verdrietige zelfzuchtigheid van mijn laatste levensdagen hadt gekend, voor wie het verzet in mijn hart niet was verborgen gebleven! Hoe zou ik geleefd hebben in je herinnering! En moeder! Hoe hadt je haar kunnen troosten! Ik kan niet uitdrukken, hoe ik mijzelf verfoeide. Wáárheen ik zag in het verleden, overal drong zich een verwaarloosde plicht aan mij op, of een onbestreden neiging. Ieder scheen door mij te kort gedaan. De onuitputtelijke goedheid van Mevrouw Jennings had ik vergolden met ondankbare minachting. Tegenover de Middletons, de Palmers, de Steeles, tegen al onze oppervlakkige bekenden zelfs, was ik lomp en onrechtvaardig geweest; ik had hun verdiensten niet willen inzien, en werd geprikkeld juist door hun voorkomendheid. Aan John, aan Fanny, ja zelfs aan hen, al verdienen ze weinig, had ik niet gegeven wat hun toekwam. Maar jou vooral, meer nog dan moeder, had ik onrecht aangedaan. Ik, en ik alleen, wist, wat omging in je hart en, hoe je hebt geleden; en toch, waartoe bewoog dit mij? tot geen medelijden, dat voor of mijzelve eenige waarde had. Je voorbeeld had ik voor oogen, doch waartoe was het mij nut? Schonk ik meer aandacht aan jou en 't geen je aangenaam kon zijn? Trachtte ik je verdraagzaamheid na te volgen, of je te ontheffen van zelfbedwang, door mijn aandeel te dragen in de verplichtingen, je opgelegd door algemeene welwillendheid of bijzondere reden tot dankbetoon, die je tot nog toe steeds alleen hadt moeten vervullen? Neen; evengoed toen ik wist, dat je ongelukkig waart, als toen ik je nog tevreden waande, weigerde ik elke inspanning, die plicht of vriendschap van mij eischte; zag bijna niet in, dat er andere smart kòn bestaan dan de mijne; treurde enkel om d

Schiet geen helden in het gebergte met uw pijlen en bogen, zoolang de koninklijke Prins Marko en zijn Sharatz leven. O, wat heb ik, beklagenswaardige, heden van zijn handen moeten lijden! Ja, ik verbaas er mij over, dat ik nog leef!" Prins Marko en de Turksche jagers.

De abt, hoewel Torello een langen baard droeg en op zijn Arabisch gekleed was, herkende hem spoedig en geheel bedaard, nam hij hem bij de hand en sprak: Mijn zoon, gij zijt behouden teruggekeerd; verbaas u niet over onze vrees, omdat er hier niemand is, die niet vast gelooft, dat gij dood zijt en dat madonna Adalieta, uw vrouw, overreed door de bedreigingen van haar ouders en tegen haar wil hertrouwd is en van morgen naar haar nieuwen man zal gaan; de bruiloft is gereed.

Evenwel, zij gáán voorbij. Als gij mocht wonen bij de Goôn dien tijd, In wellustvreugd gekoesterd? Toch zou 'k niet Willen verlaten dezen zwarten afgrond, Noch deze pijnen, wien geen pijndoen rouwt. Helaas! 'k verbaas mij, maar beklaag u toch. Beklaag des hemels slaven, die zichzelf Verachten, maar niet mij: want in mijn geest Zit heldre vrede, als in de zon het licht, Ten troon.

"Ik verbaas mij over niets meer", gaf Max Huber ten antwoord, "ik zou het zelfs niets vreemd vinden, als die zwartjes mij vriendschappelijk op mijn schouder klopten en zeiden: 'Zoo amice, hoe gaat het?" Af en toe liet Li-Mai de hand van Llanga los en liep hij, als een vroolijk, spelend kind, naar een der Wagdies.

De Engelschman, het Spaansch radbrakend, riep mij toe dat ik boven zou komen, dat madame sinaasappels wilde hebben; en Carmen zeide tot mij in het Baskisch: Kom boven en verbaas je over niets. Niets inderdaad behoorde mij van haar te verbazen. Ik weet niet of ik meer vreugde dan verdriet had dat ik haar terugvond.

Lees de Angenietjes, en verbaas er u met mij over, dat men de burgervrijaadje zoo lang las en prees, zonder te beproeven, in schrift en stijl der natuur meer op zijde te streven. Of werd er een minder geweldige schok dan die der Fransche omwenteling vereischt, om onze geleerden uit de overpeinzing hunner Ciceroniaansche phrases wakker te schudden? te schrikken ware juister woord geweest.

Laat het maar eens uitkomen dat dit onbeteekenende meisje uw minnares is " "Honoria, ik zeg u dat er niets van aan is. 't Is waar dat ik haar in een bezwijming mijn kamer heb uitgedragen, maar zij was daar in haar slaap gekomen." Lady Honoria lachte. "Waarlijk, Geoffrey, ik verbaas mij er over, dat ge het de moeite waard acht mij zoo'n onzin te vertellen.

Professor Pijper, die in zijn studie over de kloosters een hoofdstuk aan Pachomius wijdt, zal mij vergeven, wanneer ik hier verklaar, mij verbaasd te hebben over het vervolg van Pachomius' levenswandel. En ik stel op den voorgrond, dat ik mij niet als mensch verbaas, doch uitsluitend en alleen als recruut, als collega dus.

Ik ben te zeer van muzijkalen zin misdeeld, om te durven beslissen, of de schreeuwers der hoofdstad het van die, welke onze hofstad doorkrijschen, in welluidendheid winnen; maar ik mag de Amsterdamsche keelklanken wel, en verbaas er mij over, hoe het gehoor van onzen eersten dichter zijner verbeelding zoo zeer de wieken knotten kon.