Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 2 oktober 2025
Het geloof had ook vroeger de bestendige gedachte aan den dood met ernst ingeprent, doch de vrome tractaten der eerdere Middeleeuwen bereikten enkel de toch reeds van de wereld gescheidenen. Eerst sedert door de opkomst der bedelorden de volksprediking groot was geworden, zwol die vermaning aan tot een dreigend koor, dat met fugatische hevigheid door de wereld klonk.
Zij lieten zich bedienen van hunne zusteren, en elkander sloegen zij om het meesterschap dood. Dubbelhartige Finda. Om een schuins woord werd zij gram, en de ergste daden roerden haar niet. Zag zij een hagedis eene spin verslinden, dan werd zij om het hart als ijs; maar zag zij hare kinderen een Fries vermoorden, dan zwol haar boezem van genoegen. Ongelukkige Finda.
Tante Reggie brokte 'n stuk kiks voor de kindren, die schrokten met zuinige mondjes en er was plakkend gesmak van dikke lippen, koffie en koek. Van de plaats blies watergestort in de buis. Mompel van pratende menschen in de poort drabde aan. En hij sprak tot de hoofden, wier aangezicht bleekelijk zwol in den schijn van het ruitjesraam, nòg eens zeggend de dingskes van zijn reis, die hem zoo invielen, eerst van de lange ziekte in het gasthuis, van de zeeziekte dan, van 'n storm, van de windstilte, 't dágen lang wachten op 'n bries, van het ongemak aan boord van 'n zeilschip, van de harde kaak en het gezouten vleesch, van den jongen die onderweg was gestorven en de begrafenis... Maar 't was alles léég geworden, het droop van zijn lippen als een mal, mal verhaal, trits van gebeuren dat geen kleur had, daar de reis op het schip één lange melankolie, één drukkende verlatenheid van jood-van-ras bij robuste, góéiige, tabakkauwende, jenever-drinkende christen-zeebonken was geweest en hij hen, zoo zij daar hartlijk, koek-smakkend zaten, de grijze dagen van telkens-weerkeerende ziekte op de stampende, slingrende ouwe boot, waar ze 'm joodje hadden genoemd, niet kòn verhalen. Joodje, hèm. In 't gasthuis, langzaam tot krachten komend, had-ie in diepste vreugde 'n vertaalden Spinoza gelezen, herlezen. Dikwerf was 't boek in drooming naar de dekens gezakt, had-ie gepoogd zich dien man voor te stellen bij boerenkinkels op 'n vlegeldorpje in Holland. De handen bij 't boek geslapt, de oogen in zoeking gesloten, had-ie zich 'n jood Spinoza ver-beeld, 'n jood met droefgeestig bewegen, 'n jood dwalend tusschen de velden, gebogen-peinzend op 'n duinkam. Die eenzame móést in die dagen groot en stil hebben geleden. Waren 'r geen kerktrappende vlegels langs de boere-kamer gegaan? Hadden ze niet met d'r stomme, groentandige smoelen gezegd: hier woont 't joodje Spinoza? Hadden de kindren 'm niet nagejouwd als-ie langs de huisjes schuchterde? Ja, zoo w
En nu, hij gevoelde het, en zijne borst zwol van gelukkigen trots, nu stond hij op het punt, dat hij heel de wereld zou kunnen toeroepen: »Waar zijn ze nu, die mijn plan nog de hersenschim van een' dweper durven noemen?« Neen, het fel bewogen gemoed van den koenen, vurig geloovenden man, ontnam hem de behoefte aan slaap. Hij kon niet anders dan waken.
Zy zouden het vermeestert hebben, en hadden reeds al 200 mannen van den vyand ter nedergeschooten, ten ware de besprookene Hollandsche kaapers, wegens onstuimig weder opgehouden, hadden kunnen aannaderen, en de vyand mede geen haastig ontzet van 2000 mannen, zo uit Kampen, als Zwol had bekomen. Waar op de Friesen, dit ziende, met verlies van 30 mannen, weder aftrokken.
Nog gaapt de mulle muil van de spelonk, Waar delvers knook en kei naar ’t zonlicht wendden, En toen zij kei en knook en hoofd herkenden, Was ’t, of de vreugde hun uit de oogen blonk. Zij ijvren, ’t rif des voorzaats, die verzonk In ’t zand voor duizend, duizend jaar, te schenden, Des mans, wiens levenskracht zwol in zijn lenden, Toen hij dees lucht met bolle longen dronk.
Zacht herhaalde hij bij zich zelven: »Looft den Heer uit de Hemelen! Looft hem in de hoogste plaatsen!" En als soms hem het hart in den boezem zwol bij het bedenken van het geluk, dat hem wachtte, wilde hij zich niet kinderachtig toonen, maar streek snel de rechterhand door het lange, krullende hair, om eene afleiding te vinden, die hem weer op zijn verhaal bracht.
In 't blonde bosch, in 't groene bosch Vol wiegelende, wuivende ranken, Vol vluchtige schaduw en biegegons En weemlende vonken op stammenbrons En pluimige varens en mossendons, Zwol 't hart mij van jublende klanken.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek