Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 16 juli 2025


En toen hij een eind verder weder naar de starren zag was hij ten zeerste verbaasd over hun talrijkheid eens, vroeger, had hij den hemel zoo weeldrig gezien, eens maar; nu was het evenzoo, er moest wel iets bijzonders wezen, de hemel was niet zonder reden zoo wonderbaarlijk verlicht, het was om Mevena voorzeker... En plotseling stond hij stil met zijn handen opgeheven, hij dacht of hij zinneloos was geworden en sloot zijn oogen in kille vrees.

De kruiden, welke door de wind tussen de verstrooide stenen gezaaid waren, hadden zich op die tijd grotelijks vermenigvuldigd: een weeldrig gras schoot zijn groene stijltjes overal in de hoogte, en als de geliefkoosde kinderen der woeste natuur, bewogen de veldbloemen hun zilveren kelken boven de toppen der puinhopen.

Dit is een zaak, die in 't byzonder in deeze Volkplanting verwaarloosd is geworden, waar uit voortkoomt, dat 'er Plantagiën zyn, op welken de helft der boomen uit een slecht zoort van koffy-boomen bestaat, die zeer weinige vrugten dragen: men noemt dezelven, zoo ik meen, verkeerdelyk, de mannetjes: zy onderscheiden zig door hunne dikke en platte bladeren, door het groot getal van zwartachtige en doode takken, door te veel weeldrig hout of onvruchtbaare takken, eindelyk door den aart van het hout, het welk veel ligter breekt, dan van een goed zoort koffy-boomen.

Nu lag de Reinaert ver vandaan, heel ver achter de boomen aan den achtersten Nethedraai. Van hier gezien was 't Netheland weeldrig en uitverkoren als een borst der aarde.

Dit is een zaak, die in 't byzonder in deeze Volkplanting verwaarloosd is geworden, waar uit voortkoomt, dat 'er Plantagiën zyn, op welken de helft der boomen uit een slecht zoort van koffy-boomen bestaat, die zeer weinige vrugten dragen: men noemt dezelven, zoo ik meen, verkeerdelyk, de mannetjes: zy onderscheiden zig door hunne dikke en platte bladeren, door het groot getal van zwartachtige en doode takken, door te veel weeldrig hout of onvruchtbaare takken, eindelyk door den aart van het hout, het welk veel ligter breekt, dan van een goed zoort koffy-boomen.

Hoe vriendelijk knettert Het vlammende hout! Daar leegren de mannen, Bij vroolijken kout: Daar hurken de vrouwen, En roosten het maal, En vullen gestadig De wijde bokaal. En Sagen en zangen Weêrklinken in 't rond, Als 't bloeiende Zuiden Zoo weeldrig en bont. Hoe luistren de jongen, Waar 't Bestjen hen leert. Wat rijmspreuk de slange Der smarte bezweert!

Een borstlige ever ligt daar aan den tronk te lenen, Op 't uur des dageraads, die met zijn zilverglans Reeds opstijgt tegen 't blaauw van d' oostelijken trans. De mistdrop kleurende aan de hooge en naakte takken, Door 't windgeruisch verspat, laat zich door 't loover zakken Op 't geelend woudriet en het hoog-gewassen kruid, Dat, weeldrig saamgegroeid, des evers kuil omsluit.

Dies zoog de wind, die nutloos voor ons floot, Al waar' 't uit wraaklust, uit de zee een heer Van booze dampen, dat, op 't land verbreid, Elk nietig stroompje zwellen deed van trots, Zoodat het bruisend uit zijn bedding brak; Dies droeg ook de os zijn juk nu te vergeefs, De ploeger zwoegde om niet, en 't groene graan Verrotte, aleer zijn jeugd een baard bekwam; Leêg staat de schaapskooi op 't verdronken land, En kraaien smullen aan 't bezweken vee; De kegelbaan is opgevuld met slijk; De kronkelpaadjes zijn in 't weeldrig groen Onkenbaar, omdat niemand ze betreedt; Dies derft het menschdom thans des winters lust, En maken lied noch koorzang de' avond kort; Dies heeft de maan, die 't waatrenrijk gebiedt, Van toren bleek, de lucht van damp vervuld, Zoodat de kilheid tal van ziekten kweekt; Ziet, ons verstoord zijn heeft den loop verstoord Der jaargetijden; wit berijpte vorst Valt in den schoot der teedre lenteroos; Den ouden winter wordt op 't gladde hoofd Als waar' 't voor spot, een geur'ge krans gedrukt Van frissche zomerknoppen; lente, zomer, De gulle herfst, de stuursche winter ruilden Van kleed; de wereld, gansch verbijsterd, kent Hen, zelfs aan bloem en vrucht, niet uit elkaâr; En heel die sleep van plagen komt alleen Van onze oneenigheid, van onzen twist; Wij hebben dien verwekt, dien voortgebracht.

Woord Van De Dag

estes

Anderen Op Zoek