Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 9 juni 2025
Zij, de in het nauw gejaagde, ~eischt~ dat hij van het heilige beeld en van zijn hoop op haar bezit afstand doe. Zulke hooge eischen laten hem edel denken van zich zelf: "Ik de barbaar, De ruwe Scyth, zoû luistren naar de stem van Waarheid en menschelijkheid, die een Helleen.... niet vernam?
En wat hij hoorde werd toen daarop kond aan de vergadring, die nog dieper luisterd', nadat zij op zijn luistren gewacht had: "Duitschland is één groot land van heel veel lijden De rijken hebben zich aan één gesmeed: de adel, de landheeren, fabrikanten zijn als een bond op den nek van het volk.
Maar Spar, die niet meer luistren kon, Schudt 't arme muisje in de ton. "Verga, verteer, o monsterdier! Uw dood geeft mij het grootst pleizier!" Zoo als gezegd, werd ook gedaan, Vrouw Eva was er meê begaan, Maar Spar, tot 't uiterste gebracht, Stapt moedig met zijn kostbre vracht Tot voor de ton, en roept met klem: "Hier is het beest, vrouw, weg met hem!"
Z'n hoofd stond te luistren, bleek en oud, z'n hoofd dat als 'n gedrongen ding, zonder afmeting, zonder ronding, zonder steun voelde zag-ie alleen de haren van z'n snor die barstig onder den witten neus wipten.
Aan een lint vier kleine sleutels, Lang geleên met blij gelach Door de kindren opgehangen, Op een sombren regendag. Zie, een naam draagt ieder deksel, Ingegrift voor zeven jaar, Door den vriendelijken makker Van de blijde kinderschaar, Die zijn werk soms even staakte, Om te luistren naar 't refrein Van de zomerregendropplen Tegen 't raam en op 't kozijn.
Even was 't stil, klonk flauw-echoënd 'n kijvende, schelle stem op de binnenplaats. Rebecca, ernstig van luistren, keek stroef-starend naar 't zeil van de tafel, zwaar van peinzing als 'n kind dat 'n wonderverhaal heeft gehoord. Door de domp-kleine kamer ging een benauwend gezwijg.
Mijn Lied, wel zijt ge hoofsch en zoo bescheiden Dat gij u onbevreesd Ook onverzeld zoudt ov'ral kunnen wagen; Doch om gansch zeker elk gevaar te mijden, Zult ge dien goeden geest, Amor, om zijn geleide en bijstand vragen; Wijl zij die luistren moet naar al uw klagen Wen, als 'k geloof, haar hart zich van mij keert En Amor zelf u niet te spreken leert Onvriendelijk wellicht u zoude ontvangen.
Uw naam hoorde ik alleen, in tal van klanken, Van het misschien-verstaanbre, ofschoon 'k bleef luistren In 't duister, toen er geen geluid meer klonk, Ione ontwaakte toen, en zei tot mij: "Kunt gij soms raden wat mij verontrust Vannacht? Ik wist voorheen steeds wat ik wenschte En vond geen vreugde ooit in vergeefschen wensch. Maar nu kan ik niet tolken wat ik zoek: Weet ik het zelf?
Poddy scheen niet te luistren. Het hoofd, gezakt in de deuk van 't kussen, lag met den maagren gebogen neus naar de zij van de broeken en jassen. De ontbloote heup puilde in 't wollig gefrommel der dekens, 't been krom en ontvleescht, met 'n zwarten, smerig-vergoorden voet, drukte de plooien, bijna slijkrig skelet, bebloed en doorwond.
Wegend nam ze den ketel in d'oude handen, bevoelend de zwaarte, liep er mee naar een kraan-dicht-bij-den-grond, bleef héel-zeker van luistren bij het geploemp van het water, tot de spetting versnerpte tot heller getok.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek