United States or Indonesia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hoe geestig ook voorgedragen, dit meesterstuk van Buizero had niet dat uitwerksel van vervroolijking, hetwelk de heer Wagestert daarvan gaarne gezien had. Er moest dua nog een punt aan gemaakt worden, en Gerrit was er het slachtoffer van. "En weetje nu wel, mijnheer de candidaat in de beide medicijnen! wat het mooie van dit vers is?" "Volstrekt niet!" zei Gerrit met veel nadruk.

Want het was juist daarom, dat de heer Wagestert in alle gezelschappen tusschen twee dames geplaatst werd en alle mevrouwen elkaar het genoegen betwistten zijne zijde te mogen bekleeden; want wat is voor mevrouwen pikanter dan het gezelschap van een vrouwenhater? De heer Wagestert zat alzoo tusschen mevrouw Witse zelve en mevrouw Van Hoel.

Noodwendig moesten er dus ergens twee heeren naast elkander zitten; de een moest natuurlijk haar zoon zijn, en de ander?... "De heer Wagestert", zult gij mogelijk zeggen, "die toch een vrouwenhater is". Dit zou ondertusschen een heel domme raad van u zijn, mijn lezer!

De binnenkomst van dit humoristisch genie en de plichtplegingen, die hij jegens de gastvrouw en de gasten in het werk stelde, waren een soort van koddige parodie op de wijze waar dit gewoonlijk op geschiedt; en schoon de heer Wagestert deze aardigheid bij alle gelegenheden herhaalde, zoo vond zij echter ook ditmaal genade in de oogen zijner bewonderaars.

Het diner begon met dat geheimzinnige Conticuere omnes, waarmede alle diners aanvangen; de soep werd met stomme aandacht gegeten, alleen verpoosd door de opmerking omtrent de verandering van atmosfeer, te gelijkertijd aan de vier hoeken van den disch gemaakt, en eene kleine vroolijkheid door Wagestert te weeg gebracht, die de schildpadsoep pepersop noemde, hetwelk iets geheel nieuws was.

Vernooy vermande zich, en met een bleek gezicht, een domig voorhoofd, en trillende lippen, zeide hij: "Vrienden, wij moesten eens een vol glaasje inschenken". Hoewel nu het gesprek in de laatste oogenblikken groote gapingen had gehad, waarin men de dessertmessen duidelijk hun werk had hooren verrichten, zoo was het oogenblik, waarop de goede Vernooy deze inleiding maakte, allerongelukkigst gekozen, want Wagestert had juist een appel uit een dessertmandje genomen en begon er de "appelbijtsters" als van ouds mede te plagen.

Zij nam een der tweelingen, en het verbond werd aangegaan tegen de eerste maal dat zij elkander weer zouden ontmoeten, "maar niet onder den blooten hemel". "Welke toost met algemeene opgewondenheid gedronken werd!" zei Wagestert koddig-deftig. "Niet waar, moeder Witse! Leve de volharding! Gerrit studeert voor professor, doet hij niet?" "Foei, mijnheer!" zei mevrouw Witse.

"Mevrouw," hernam Wagestert zeer plechtig, "het was een grafschrift; een grafschrift op den grooten Beronicius, die in een moddersloot een plotselingen dood gevonden had. Het luidde aldus: "Hier leit een wonderlijke geest; Hij leefde en stierf gelijk een beest; Het was een misselijke sater; Hij leefde in wijn en stierf in water."

"Het mooiste vers," zei Wagestert, om er een wending aan te geven, daar de zaak ernstig werd, "dat ik ooit in mijn leven gehoord heb, is een vers van vier regels op Beronicius, die een groot dichter en, met permissie, een groote lap was." "Och! en hoe was dat, mijnheer Wagestert?" vroeg mevrouw Stork, "hoe was dat?"

Sedert hij op de academie is, gaat hij met niemand van de Rotterdamsche jongelui meer om." "Mij is 't wel," zei de heer Witse. "En zouden we Wagestert ook niet vragen?" "Wel zeker! Wagestert;" antwoordde zijn eegade: "dan zijn we sekuur dat het een vroolijk diner wezen zal."