United States or Tokelau ? Vote for the TOP Country of the Week !


Boos of dreigend schenen zij echter niet te zijn; bovenal niet de juffer die, roerloos als een wassen beeld, hare groote blauwe oogen, zoet en klagend, op hen hield gericht. "Zoo jong, zoo lief.... en krankzinnig!" zuchtte de fourier met medelijden. "Het is Ermelinde, de verwenschte prinses," zeide de dochter met eenen glimlach. "Houdt gij nog andere zotten?" vroeg de sergeant-majoor.

Intusschen ontveinsde hij, zooveel hij kon, de klimmende storing zijner zinnen voor den sergeant-majoor, deed zijnen dienst met nauwgezetheid en ging zelfs meer dan gewoonlijk naar den Toren, alhoewel de kameraden daar niet zelden zich vroolijk maakten over zijne zonderlinge droomachtigheid.

Jean Valjean had zijn zestigste jaar reeds bereikt, welke ouderdom hem van den dienst vrijstelde; maar hij scheen niet ouder dan vijftig; bovendien had hij volstrekt geen lust zich aan zijn sergeant-majoor te onttrekken en met zijn kommandant den graaf de Lobau te kibbelen; hij verborg zijn naam, zijn identiteit, zijn ouderdom; hij verborg alles, en, zooals wij gezegd hebben, was hij een nationale garde met goeden wil.

Den sergeant-majoor Honoré, eenen mijner vrienden, werden de twee beenen door eenen kanonsbal afgerukt; onzer dokter, de heei Dardespinne, deed den gewonde op zijn eigen paard zetten om hem uit den slag te voeren. De arme Honoré deed nog het Brabantsch volkslied in de hoogte galmen, terwijl bloed en leven hem uit de gepletterde leden golvend ontstroomden.

Het arme kind zal het waarschijnlijk hier niet lang trekken: zij heeft reeds het water in de hersens; daar is niets meer aan te doen." Met eenen doffen angstkreet zonk de sergeant-majoor op eenen stoel; hij sloot de oogen en werd bleek, als ging hij bezwijmen.

Geen wonder dus dat, terwijl de sergeant-majoor zich de handen wreef, bij de verwachting van een bloedig gevecht, een haastig bevel van den Staf den terugtocht kwam gebieden.

Toen het bepaalde uur naderde, ging hij den weg naar Moll op, en ontmoette inderdaad den sergeant-majoor, vooraleer deze het gehucht Kevermont had bereikt. "Welnu," vroeg hij zijnen kameraad, "heeft men zich te Moll goed vermaakt?" "Uitmuntend," kreeg hij ten antwoord.

De sergeant-majoor zat bij de tafel, met de hand aan het hoofd; tranen rolden in overvloed van zijne wangen, zijn gelaat scheen verkrampt door de hevigste smart en door de diepste wanhoop tevens. "Hemel, wat is u gebeurd, majoor?" stamelde de fourier. "Een ongeluk?.... Spreek, zeg mij iets, gij doet mij schrikken."

Hier werd zijn verhaal onderbroken door het geschreeuw van eenen krankzinnige, die beweerde keizer van Oostenrijk te zijn, en hun den doortocht op zijn grondgebied wilde ontzeggen; maar zij dreven hem terug, evenals eenige anderen, zonder zich nog door zulke ontmoetingen te laten wederhouden. "Ik zal het kort maken, want wij naderen Gheel," hernam de sergeant-majoor.

De fourier haastte zich terug naar zijn logement; want de sergeant-majoor, die op hem wachtte om een glas bier in den Toren te gaan drinken, zou misschien over zijn lang wegblijven verwonderd zijn. Toen de fourier in zijn logement kwam en door de keuken stapte, zag hij de nieuwe zottin bij de tafel zitten en nevens haar de bazin, die haar onderzoekend en medelijdend scheen gade te slaan.