Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 29 mei 2025


"De graaf is terug uit Aquitanië ", antwoordde hem Segher Wulf. "Het Fransche leger is te Atrecht aangekomen. Onze ridders zullen nog daar blijven; want de koning van Frankrijk vreest eenen aanval der Engelschen uit Normandië; maar de graaf komt overmorgen te Brugge." Eene uitdrukking van ongenoegen trok Burchards lippen te zamen. "Waar is de proost?" vroeg hij.

"Ja, Willem, en tevens hoe Segher Wulf, doodelijk gewond, uit den kamp werd gedragen. Hoe gaat het nu met mher Wulf, weet gij het?" "Gisterennammiddag nog ben ik hem gaan bezoeken. Hij is zes dagen blijven liggen zonder spreken, en schier zonder bewustheid.

"Ik moet u iets zeggen, veldheer", bemerkte Segher, de kastelein, "opdat er geen misverstaan tusschen ons rijze. Wij, ridders, die al deze benden van woeste doch onversaagde lieden met groote haast moesten bijeenbrengen, hebben hun beloofd dat de burg en wat hij bevat, hun ter plundering zal worden overgelaten. Het is welbegrepen, niet waar, dat niemand de plundering zal pogen te beletten?"

Segher Wulf moest dan een oogenblik van mismoed of van angst ondergaan; want hij sloot mher Sneloghe in zijne armen en zeide hem met ontroerde stem: "Robrecht, mijn zoon, niemand weet wat God zal beslissen. Heden kan mijn laatste dag zijn. Een oud krijgsman als ik vreest den dood niet; maar ik ben vader, mij beeft het hart bij de gedachte dat mijne lieve Dakerlia alleen op de wereld zou blijven.

Segher Wulf drukte den jongelieden nog de hand, verliet zijnen Steen en begaf zich naar den burg. Toen hij het paleis binnentrad, vond hij in de groote plechtzaal wel een honderdtal ridders die, bij groepen verdeeld, stonden te kouten, in afwachting van des graven verschijning.

Burgers en mindere lieden schikten zich met eerbied op eenige stappen rondom hem en keken stil en verbaasd op de jonge maagd, wier schoonheid elkeen met bewondering trof. Deze ridder, Segher Wulf van Lampernisse, was weduwnaar; zijn eenig kind, hem dierbaar als het licht zijner oogen, heette Dakerlia.

Hadden de Erembalds zich bedrogen over de schijnbare bevrediging des graven? Ging het langgevreesde onweder losbreken? Zou nu hun trouwe, goede vriend Segher Wulf niet bezwijken in zijnen vermetelen kamp tegen Jakob de Leeuw, die om zijne reuzensterkte gansch Vlaanderen door was beroemd?

"Van wie spreekt men?" vroeg Segher Wulf zeer stil aan Eustaas Van Steenvoorde. Maar Ghyselbrecht, die het had gehoord, antwoordde op tergenden toon: "Vraag niet naar bekende dingen, mher Wulf. Van de Kerels spreek ik, en gij weet het wel." "De Kerels zijn vrij geborene lieden; men heeft het recht niet om hun den tol der dienstbaarheid op te leggen!" wedervoer Segher Wulf. "Vrijgeborene lieden?

Segher Wulf trof Jakob de Leeuw zoo geweldig voor de borst op den halsberg, dat zijne speer plooide en aan twee stuken brak; maar mher Jakob boog zich als uitgeput over het hoofd van zijn paard, terwijl, van den harden schok, het bloed hem uit neus en mond vloeide. Een bazuingeschal hergalmde. Volgens de wetten van den krijt mocht men nu het gevecht te paard niet meer voortzetten.

In het hart van Segher Wulf gloeide verontwaardiging en toorn; maar hij bedwong zijne ontsteltenis met geweld en sprak op treurigen toon: "O, heeren, die hier tegenwoordig zijt, getuigt ten minste dat ik heb voorspeld welke beklaaglijke onheilen zij ons arm Vlaanderen bereiden, zij, die onzen vorst aldus het geweld en het onrecht aanraden. De Tancmars misleiden u.

Anderen Op Zoek