Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 30 april 2025


De heer Rousseau heeft een klerk uitgezonden om de noodige formaliteiten te vervullen. Hij zelve begeeft zich naar de kerk en dingt langen tijd op het tarief der begrafenisplechtigheid af. Niet dat hij er over treurt dat niet anders kan of men zal hem bestelen.

De hertog, een vriend van Lodewijk de XVde, was een door en door goede kerel, zonder eenige arglistigheid, met niet al te veel verstand, vriendelijk en eenvoudig in zijn manieren, een mensch van 't soort, waar Rousseau van hield: hij was direkt met hem op zijn gemak en zij bleven trouwe vrienden tot aan den dood van den hertog in '64.

Zij stelden een antwoord op en verzochten Rousseau daaromtrent met hen te overleggen: hij verklaarde zich hiertoe bereid en ontmoette op een geheime bijeenkomst in Thonon, aan de overzijde van het meer van Genève, in den zomer van 1764 de democratische leiders om met hen den opzet van hun antwoord aan Tronchin, dat hem maar matig voldeed, te bespreken.

Hoe beklemd leefden zij tusschen machten, de hunne ver, ver overtreffend! Waren zij geen speelbal van het lot? Niet machteloos tegen onrecht, niet onderdrukt? En nog was hun tijd niet gekomen, om op te staan en het juk af te schudden. Juist zoo voelde Rousseau zich ook: beklemd door over- machtig onrecht. Hoe dikwijls had hij zich zoo gevoeld sedert de eerste smartelijke ervaring van Bossey!

De groote heeren, de rijke financiers: die hadden geen God noodig, die konden hem missen, want zij waren machtig en maatschappelijk op 't punt te triomfeeren, zij schreven hun wil aan koningen voor, voor hen bestonden geen grenzen meer van goed en kwaad; zij konden uitgroeien, heerschen, genieten. Maar niet Rousseau en niet de kleinburgers noch de boeren van het land en de arbeiders der steden.

De wijn-oogst in 't najaar was een tijd van gezelligheid en feesten, in den winter zat Rousseau bij den haard met den pachter en de zijnen, er werden verhalen verteld en oude liedjes gezongen. Alles aan dit landelijke leven verrukte hem. Zij hadden daar buiten een goeden buur, een edelman, Monsieur de Conzié, wat ouder dan hij, dien hij muziekles zou geven.

Over Rousseau, Byron en Schiller sprekend zegt zij dit, in een noot: Alleen Shelley is onder de burgerlijke dichters die de vrijheids-idealen verheerlijkten, geheel vrij van valsch gevoel. Ongetwijfeld mag men Mevr. Holst hier vragen, hoe dat komt, dat Shelley wel vrij van valsch gevoel is en de anderen niet.

In de kritisch-satirische gedeelten luchtte Rousseau opnieuw zijn verontwaardiging over het leven der heerschende klassen van zijn tijd, in de idyllische stelde hij daar tegenover niet zoowel de werkelijkheid der zwitsersche samenleving als zijn geïdealiseerde jeugd-herinneringen.

Het is duidelijk: Rousseau leeft wel in den waan van zijn kweekeling gereed te maken voor "alle wereldsche landen waarheen het lot hem voert," maar inderdaad maakt hij hem gereed voor een maatschappij van kleinbedrijf en kleinburgerlijke verhoudingen van meesters en gezellen.

't Spreekt vanzelf dat dit instemmen met den deun van den dag, gewoonlyk ver van oprecht was. Binnen de wanden der staatsie-koetsen heette dat "goede Volk" zeer dikwyls doodeenvoudig: la canaille, 'n kwalificatie die wel niet geheel juist was, maar toch niet verder van de waarheid afweek dan de zoetemelks-praatjes van Rousseau.

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek