Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 8 november 2025


Pallieter was er diep door aangedaan en zijn oogen gingen van de eene ster naar de andere, van den Hellewagen naar den Reus, van de Poolster naar de Drie-Koningen en zoo voort; hij zocht de verste sterren, en dan die daar nog achter lagen, fijn lijk het punt eener naald, en als zijn oogen geen sterren meer en raakten, maar den zuiveren nevel van de groote baarmoeder, dan deden het zijn gedachten.

Als hij buiten kwam, was het geel uit de lucht, en hongen er grijze wolken maar de dag was nog niet dood. Bij Pallieter stonden al de deuren open, en was het binnenshuis nog donker. Er was niemand ... Onder het afdak zag hij het punt van de zware zeisen glimmen, en hij kreeg een verlangen om er mee te werken.

Kladden zon schoven grillig door de hooge boomen op zijn zwarte soutane en zijn glimmenden tikkenhaan, en deden soms schitteren de goude snede van zijn brevier. Pallieter, als hij dat zag, kreeg goesting om het goede weer te psalmeeren.

"Gij goe stoem biestje," zei Pallieter haar neerzettend, "hier zie, da's veur ij...." En hij vong met de hand een van de honderd zonvliegen, die op de fijne lucht hingen te brommen, en stak ze in de schildpad haren bek. Daar luidde het noeneklokske zilver gonzend uit het begijnhoftoreken en Charlot kwam uit de keuken, roepend met blijdschap: "Hij is af!... ik zal hem is veurléze!..."

Ze riepen nog eenige zotte slagen naar Pallieter en Fransoo, die er opgeruimd van door gingen, het tonneken achterlatend. De twee vrienden gingen pratend verder. Maar het klooster was nog wijd, en Fransoo zei van wat te rusten, want hij was open en hij zweette lijk een gieter. Fransoo lei zijn dik lijf in het gras eener beek, deed zijn oogen toe, en was seffens in een diepen slaap.

Terwijl de anderen voortkuierden, meevoerend een zwaren gasthuisreuk, zaten er op neergevelde boomen te vertellen of te kijken naar het werkend volk op den akker. Als Pallieter al die mizerige menschen zag, die blij waren met wat Februarizon, zei hij tot de Bohemers, van hier een liedje af te geven.

En overal hong het hevige licht van de zon als kransen rond, rond de aren, de boomen en de gebogen menschen, en de hitte bibberde daarboven altijd eender als een zenuwachtig water. Pallieter en Fransoo waren uitgeklapt en zwegen.

Hij zag hem zitten met den staart scherp profileerend op den zilveren manebol. Hij floot kort, beluisterde lang zijn eigen, maar elke klank was goud waard. Zoo zat Pallieter daar lang met den schijn der maan op zijn handen, en de nacht sprak tot zijn hart. Hij ging wandelen. De Nethe was stil, en slechts nu en dan lekte de maan een guldene plooi in het donkere water.

En ginder, met den vrede op haar gezicht, kwam Charlot terug van de mis met drie kerkboeken onder den arm. Als Pallieter haar zag, zong hij haar toe: "Zeg, kwezelke, wilde gij danse?..." "Het zal e schoe weer weurre, bruur!" "Een heilig weer wor de kwezels in misstaan!" "Ik ben gin kwezel!" "Dor zadde te vet veur! Woroem ette ni wa minder?..." "Daaroem!" zei ze kwaadweg.

En Pallieter zat op de berrie van den kruiwagen, naar de lekken te zien die van de pannen vielen, lijk poppekens weerop dansten en in kortstondige blaaskens uitstierven. Het was alsof het regende over zijn hert; het zwol van de deugd.

Woord Van De Dag

bijeengeplaatst

Anderen Op Zoek