Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 23 mei 2025


Nooit schijnt de zon hier en geen vogel broedt er, Dan dagschuwe uilen en onzaal'ge raven. Zij toonden mij dit schrikverwekkend dal, En zeiden, dat in 't holste van de nacht Een duizend booze geesten, duizend slangen, Tien duizend egels en gezwollen padden, Dooreen, er zulke gruwb're kreten slaakten, Dat ieder sterflijk wezen, dat ze hoort, Terstond waanzinnig wordt of plots'ling sterft.

Twee-, driemaal staat hier Proteus' naam; o wind! Wees kalm en blaas geen enkel woordje weg, Totdat ik ieder enkel woord gespeld heb, Mijn naam slechts niet; dien draag een wervelwind Naar een afgrijslijk steile, ruwe klip, En stort' hem in de gramme baren neer! 122 In éénen regel, zie, zijn naam tweemaal; "De mijm'raar Proteus, diep onzaal'ge Proteus, Aan de engel Julia"; dit scheur ik er af; Doch neen, dat niet, daar hij mijn naam zoo aardig Met zijne weeklachtnamen heeft gepaard; Ik wil ze vouwen, de' eenen op den and'ren; Kust nu, omarmt u, kijft, doet wat gij wilt.

En, dat ik u weer vriend acht, blijke u nu: Al wat in Silvia mijn was, schenk ik u. JULIA. O, ik onzaal'ge! PROTEUS. Zie, wat schort mijn knaap? VALENTIJN. Wat, knaap! schelmpje! wat moet dit beteek'nen? Zie op, en spreek! JULIA. O heer, mijn meester gaf mij Een ring, om jonkvrouw Silvia dien te brengen; En ik verzuimde 't uit onachtzaamheid. PROTEUS. Waar is die ring, knaap?

AARON. O Lucius, stil! dit was een liefdedaad, Bij wat gij aanstonds van mij hooren zult. Haar twee zoons waren Bassianus' moord'naars; Zij kapten uwer zuster tong en handen, Zij schonden haar en tooiden haar zoo op. LUCIUS. Onzaal'ge schurk! noemt gij dat opgetooid? AARON. 't Was wasschen, kappen, tooien dus, en 't was Een tooipret voor de twee, die 't stuk volvoerden.

SATURNINUS. Zoo overleefde zij haar schande niet, Vernieuwde door haar leed niet steeds zijn jammer. TITUS. Een sterke, machtige en voldoende grond; Een voorbeeld, een vermaan, een ware volmacht Voor mij, onzaal'ge, om evenzoo te doen. Sterf, sterf, Lavinia, en uw smaad meteen; Vaar' met uw smaad uws vaders kommer heen! SATURNINUS. Wat doet gij daar, gij onmensch, meer dan wreed?

Gun mij als loon een enk'len teed'ren blik; Om kleiner gunst kan ik u toch niet smeeken, En minder nog dan dit kunt gij niet geven. Is dit een droom, wat ik daar zie en hoor? Leen, Liefde, mij 't geduld om kalm te blijven. SILVIA. Ellendige en onzaal'ge, die ik ben! PROTEUS. Ellendig waart gij, jonkvrouw, eer ik kwam; Doch door mijn komst heb ik u heil gebracht.

Spreek, wie zijt gij, die daar zijt afgedaald In deze gapende oop'ning van den grond? MARCIUS. De onzaal'ge zoon van de' ouden Andronicus, Te boozer uur er heen gevoerd, om hier Uw broeder Bassianus dood te vinden. SATURNINUS. Mijn broeder dood!

O diep onzaal'ge dag! ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. O diep onzaal'ge sloor! DROMIO VAN EPHESUS. Nu bindt eerst, heer, een hechte band ons saam! ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ter helle, schurk! waarom maakt gij mij dol? DROMIO VAN EPHESUS. Wilt gij voor niets gebonden zijn? Neen, meester, Wees dol! schreeuw: "Duivel! Hel!" LUCIANA. God helpe u, armen! ach wat ijd'le taal! ADRIANA. Gaat, voert hem weg!

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek