Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 16 oktober 2025


Geef mij de gouden ketting, dan zal ik het nog eens zingen.« »Daar heb je de gouden kettingzei de goudsmid, »zing het nu nog eensToen kwam de vogel en nam de gouden ketting in de rechterpoot, en hij ging voor den goudsmid staan en toen zong hij: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje Zij zocht al mijn beentjes Legt ze in een zijden doek Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

»Ik wil ook naar buiten gaanzei Marleentje, »en zien of de vogel mij ook wat geeftToen ging zij naar buiten. »Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doekToen gooide hij de schoenen naar beneden. »Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

En zij ging weer vroolijk het huis in en aan de tafel zitten en begon te eten. De vogel was weggevlogen en had zich op het dak bij een goudsmid gezet, en begon te zingen: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje, Zij zocht mijn beentjes Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

Toen kwam daarna Marleentje bij haar moeder in de keuken; zij stond bij het vuur, en had een pan met heet water voor zich en roerde en roerde. «Moederzei Marleentje, «broertje zit voor de deur; hij ziet heel wit en hij heeft een appel in de hand.

In de kamer zaten de moeder, de vader en Marleentje aan tafel en de vader zei: »Ach, wat voel ik mij op eens blij en verlicht van hart!« »Neenzei de moeder, »ik ben angstig, 't is of er een zwaar onweer zal komen

toen keek er één op, »Mijn vader, die mij atToen keken er nog twee op en luisterden, »Mijn zusje MarleentjeToen hoorden er weêr vier op, »Zij zocht al mijn beentjes, »Legt ze in een zijden doekNu hakten er nog maar acht, »Onder« Nu nog maar zeven »den amandelboomen nu nog maar één. «Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

»Achzei de man, »ik ben zoo droevig; het is toch niet goed, hij had mij toch goeden dag moeten zeggenTegelijk begon hij te eten, en zei: »Marleentje, wat huil je toch? Je broertje zal wel terug komen. , vrouwzei hij, »wat smaakt mij dat eten goed, geef mij nog meerEn hoe meer hij at, hoe meer hij wilde hebben.

En hij riep toen naar binnen door de deur. »Vrouw, kom toch eens, daar is een vogel! kijk toch eens die vogel, hij kan zoo mooi zingenEn hij riep zijn dochter en de kinderen en de knechts, en de meid, en ze kwamen allemaal op straat en keken naar den vogel, hoe mooi hij was; hij had roode en groene veeren, en om zijn hals was het als zuiver goud, en zijn oogen blonken in zijn kop als sterren. »Vogelzei de schoenmaker, »zing nu dat stuk nog eens.« »Neenzei de vogel, «tweemaal zing ik niet voor niets, je moet er mij wat voor geven.« »Vrouwzei de man, »ga naar de zolder: op de bovenste plank staan een paar roode schoenen, breng die benedenToen ging de vrouw heen, en haalde de schoenen. »Daar vogelzei de man, »zing nu dat stuk nog eensToen kwam de vogel en nam de schoenen in den linkerpoot en vloog weer op het dak, en zong: »Mijn moeder, die mij slacht, Mijn vader, die mij at, Mijn zusje Marleentje, Zij zocht al mijn beentjes, Legt ze in een zijden doek, Onder den amandelboom, Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel ben ik

Maar Marleentje zat en schreide en schreide; toen kwam de vogel aangevlogen en toen hij op het dak zat, zei de vader: »ik ben zoo blij, en de zon schijnt buiten zoo heerlijk, het is mij of ik van daag een ouden vriend zal terug zien.« »Neenzei de vrouw, »ik ben benauwd, mijn tanden klapperen, en mijn bloed brandt als vuuren zij maakte haar lijfje los en haar ondergoed; maar Marleentje zat in een hoek te schreien; zij hield haar bord voor de oogen en schreide het bord druipnat.

Toen kwam de vader thuis; en ging aan tafel zitten en vroeg: »waar is toch mijn zoonDe moeder droeg een grooten schotel met zult op en Marleentje schreide en kon zich niet goed houden. Toen vroeg de vader weer: »Waar is toch mijn zoon

Woord Van De Dag

sanktie

Anderen Op Zoek