United States or Syria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik hoorde een warmer zuchten, dan dat van den zephyr tusschen de twijgen een luider lispelen, dan dat van het eene blaadje tegen het andere. Toen kronkelde de slang der afgunst zich om mijne borst. Want ik ben, zooals de dichter zingt 'k ben maar een mensch van vleesch en bloed en ik zou liegen als ik zei dat ik den schelm niet benijdde, die daar Giulietta zat te kussen onder den vijgeboom.

Zonder dien boom zou zij gevallen zijn. Toen hoorde zij zijn stem, die stem, welke zij nooit recht had gehoord en die zich nauwelijks boven het bladerengeritsel verhief, lispelen: "Vergeving, ik ben het. Mijn hart is overkropt; ik kon niet langer zoo leven, daarom ben ik gekomen. Hebt gij gelezen wat ik daar op die bank gelegd had? Hebt ge geen flauwe herinnering aan mij? Heb geen vrees.

Wij knikten bijna onmerkbaar, ten teeken, dat wij luisterden, maar wij zagen niet op. »Er is een berenleider op het dorphoorden wij Bob lispelen. Dat was nieuws naar ons hart. Ook wij begonnen onoplettend te worden, wat het lezen betrof, maar niet wat het nieuws van Bob aanging. »Met een beervroeg Karel Holm zacht, terwijl zijne oogen flikkerden van pleizier.

Hij zag nu wel klaar in, dat hetgeen hij voor het schitteren der gouden slangetjes gehouden had, slechts den weerschijn was van het vuurwerk in Antons tuin, doch een nooit gekend gevoel, was het vreugde, was het smart, hij wist het niet, deed zijn borst samenkrimpen, en toen de schipper zoo met de riemen in ’t water sloeg, dat het als in toorn omkrullend, plaste en ruischte, vernam hij uit het gebruis een heimelijk lispelen en fluisteren: „Anselmus, Anselmus!

Slentert gij onder hun lispelen mijmerend voort, dan zult gij hier en daar den voet zetten op zerken, in welke gij de namen zult gegrift vinden van menschen, die och! die misschien in hunnen tijd het vivat hebben meegezongen met uwen eigen grootvader.

Amy zong als een krekeltje, en Jo kwinkeleerde naar welgevallen, maar kwam altijd verkeerd uit met een triller of iets dergelijks, hetgeen elke droefgeestige melodie totaal bedierf. Dat hadden ze altoos gedaan van het oogenblik, waarop ze konden lispelen: Weet gij hoeveel hejde terren, Aan den blauwen hemel taan.

in mijnen groei volhard ik strammiger, ik kan niet leenig meer zwiepen met den wind. Maar mijn bloemen zijn fijn en zoet-rookig als van ouds en al mijn bladeren lispelen eeven teeder in laauwen wind. Zoodanig mijn stam gegroeid is kan ik niet meer veranderen, het gekromde kan ik niet meer recht maken in mij.