United States or Libya ? Vote for the TOP Country of the Week !


Er bleef niets meer van het materieel over, dat aan Cyprianus zoo veel zorgen en moeite gekost had. Alles moest weer opnieuw begonnen worden, òf hij moest de plaats ruimen. "Neen," riep hij uit. "Ik zal niet toegeven. Ik zal eene klacht tegen de ellendelingen inbrengen, die mijn goed vernield hebben. Ik zal zien of er in Grikwaland geene gerechtigheid meer is."

Maar," voegde hij eraan toe, een kalender, die aan den muur hing, raadplegende, "desniettemin is zij leelijk in de war. De aanwijzingen der wetenschap verzekeren, dat in dezen tijd van het jaar de zon eerst om half zes moet opgaan; het is pas vijf en nu is zij al op. Een misdadige ijver! dat hemellichaam is heelemaal van streek; ik zal een klacht indienen bij de sterrewacht.

De geheele zaal is dan door duizenden waskaarsen schitterend verlicht en verdringt zich dan eene dichte menigte rondom de groene tafel, zoodat de voorste rij, waar gewoonlijk de vaste spelers zitten, onwillekeurig angstig omkijkt. Er wordt nimmer toegejuicht; maar evenmin wordt er eene klacht vernomen. Men hoort slechts het gerinkel of beter het metaalachtig geriktik van het goud.

Men zie in wat ik hier schreef geen klacht. Liever een onwillekeurige "oratio pro domo", een verontschuldiging voor wat in ons verslaggeverswerk bij deze ramp ons zelf meer dan anderen wellicht onbescheidenheid en verhardheid leek.

Een paar maal ging het tweegesprek zoo heen en weer; toen wij later vroegen, wat het beteekend had, zeide men ons, dat de eene der sprekenden een lange klacht had gezongen over het leed en de verdrukking, die het lot is der vrouw in het oosten, de andere opgeroepen tot strijd voor de bevrijding.

Begrypt men niet, dat hy slechts met moeite zich weerhoudt van het uiten der klacht: «gy, geachte leden die m'n woorden toejuicht of afkeurt, ik wenschte dat ge leerdet wat toejuiching of afkeuring waard is. Voor u allen is plaats op andere banken dan van deze Kamer ... ik wacht u by m'n lessen.

Wanneer wij een slak, een olifant en een nijlpaard beschouwen, blijkt al dadelijk, dat de eigenschappen der laatste twee meer onderling overeenstemmend zijn dan der eerste twee. Maar nu begint de klacht van Faust: want, het algemeene geval der aantrekkingskracht of van den groei of van het bewust-zijn of van den wil: dat is juist het onbegrepene. In het eerste zijn wij voldaan.

Ze wiste haar oogen af, trachtte zich te kalmeeren, en zich tot de guardia's wendend, zeide ze zacht: "We zijn al in 't dorp!" De toon van haar stem had een vreemde mengeling van klacht, verwijt en weedom in zich: 't was een bede, 't was de in klank saamgevatte smart. De soldaten werden er ontroerd van en antwoordden met een gebaar.

Maar de ridder heeft toch goed gezien, het was alleen maar een »proefpijltje" dat Amor op haar afgezonden had om haar kinderhart te wekken. Wanneer een arme maar uitstekende ridder even daarna om haar komt met de klacht dat hij haar helaas geen rijkdom heeft aan te bieden, antwoordt zij: »Mijn liefde hangt niet aan goed of geld, maar behoort een ridder even beminnelik als dapper."

"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten."