Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 10 juli 2025
M. Raemdonck en de oude meester-klerk schepten vermaak in den leerzamen en dankbaren jongeling voort te helpen. De laatste bovenal had hem zeer lief en ontlastte zich op hem van een groot gedeelte zijns arbeids, teneinde hem van alles ondervinding te geven. Hij verborg hem zelfs niet, dat hij het deed met een bijzonder inzicht.
Eénmaal 's jaars echter, tijdens de feriae Latinae, die op den albaanschen berg gevierd en door alle overheden bijgewoond werden, werd in de alsdan bijna verlaten stad een jongeling van aanzienlijken huize met het politietoezicht belast onder den titel praef. Urbi feriarum Latinarum causa. Augustus stelde onder den naam van praef.
Hij had een bad genomen in het meer, vervolgens ontbeten, en verscheen nu in een korte Romeinsche tunica zonder mouwen. De Sheik groette hem van den divan. Vrede zij u, zoon van Arrius, zeide hij, terwijl zijn oog met bewondering op den jongeling rustte, die in het volle bewustzijn van kracht en macht voor hem stond. De paarden zijn gereed. Ik ben gereed. En gij?
En dan komt hij bij haar binnen breed van schouders, smal van middel blond, met gekrulde haren; een knapper jongeling was niet te vinden.
De hortator noemde u den edelen Quintus Arrius, en zeide, dat ik volgens uw bevel hier moest komen. Hier ben ik. Arrius zag met bewondering naar het slanke gespierde lichaam en dacht aan de arena. Het optreden van den jongeling trof hem. Zijn toon en manier van spreken bewezen, dat hij zijn jeugd onder beschaafde lieden doorgebracht had.
"Mijn God! kent gij hem?" vroeg Joan, terwijl hij met siddering den Jezuïet naderde en diens handen in de zijne drukte. "Hij was mijn vriend," zeide Eugenio, den jongeling aan zijn boezem sluitende. "Hij was!.... hij is dan niet meer?" vroeg Joan, de armen latende vallen.
Een schemerachtig licht drong reeds door de luikgaten naar binnen, en de slaapdronken Alonzo ontwaarde nu, na zich nogmaals de lichtschuwende oogen gewreven te hebben, dat een jong en bevallig meisje naast zijne legerstede stond. "Edele heer!" zeide zij nogmaals, en schudde den arm van den jongeling met haar kleine hand: "Ontwaak! In 's hemels naam, wil mij een oogenblik aanhooren."
"Ik, die reeds oud was, toen wij uit Brussel vertrokken, ik herkende u niet meer; gij, die een kind waart, gij noemt mijnen naam bij den eersten oogopslag en gij omhelst met vreugde een arm ootmoedig mensch, eenen knecht, eenen boer! Ha, wat is het zoet, te weten dat er toch iemand ons op de wereld bemint en aan ons denkt!" "En uwe goede Peternelle?" herhaalde de jongeling. "Gij antwoordt niet?
Immers, zij moeten overleggen, welke gasten elkaar kennen en het goed samen kunnen vinden; zij moeten een verlegen jong meisje naast een vroolijk jongmensch en een schuchter jongeling naast een levenslustige dame plaatsen, opdat zij elkaar tot een gesprek zullen brengen.
Pijlsnel vlogen verschillende denkbeelden den jongeling door het brein. Zou 't hier dan zijn waar de man zich bevond die.... o, groote God! als een uitvaagsel der menschheid bewaakt werd....? Was dit het gevangenhuis waar de ongelukkige vader leefde, de man dien hij nooit.... nooit zou weerzien.... zelfs.... as 't zóó bleef.... niet in den hemel!?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek