United States or Gibraltar ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar ook over de vlakte was de halve cirkel van Clarioens heirmacht genaderd, klaarblijkelijk met het doel Camelot te omsingelen, maar het was niet van de torens te onderscheiden wie de grootste heirmacht wel was: die van Clarioen, die van Assentijn: vóor den laatste waren de tien wiganten zelven alleen al gelijk aan een machtig heir, dat dreunde aan over den weg.

Of eene halve verdietsching van eenen hoogduitschen geslachtsnaam Schlaf? Deze naam is my wel nooit voorgekomen. Toch kan hy zeer wel bestaan, gelijk ook het nederlandsche woord slaap een geslachtsnaam formt; zie § 146. Uit het heir der krijchslieden, uit de verschillende rangen die daar in voorkomen, is ook menige nederlandsche geslachtsnaam genomen, van den hoogsten rang tot den laagsten.

Want het machtige heir van Koning Clarioen van Noordhumberland, die harde gram was op Koning Artur en op zijn eerste twaalftal Ronde-Tafel-ridderen, verscheen, reeds door vluchtende vazallen, dorpers, herders gekondigd, rings-om-rond aan den horizon, over de vlakte zichtbaar, voor zoo ver van den hoogen toren de oogen konden weiden ten Noorden en ten Westen beiden.

Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top, stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden werden. Het spokende heir was nu buiten alle bedwang.

Ons geest is nimmermeer gequelt met hooge saken, Om ons door al het lant een grooten naem te maken, Of ons de werelt prijst, of ons de werelt laeckt, Wy zyn als buyten schoots en werden niet geraeckt. 800 Al is de gansche kust van roovers in-genomen, Noch zijn wy niet beschroomt om daer ontrent te komen; Wy singen menighmael oock in het dichste wout, Daer sigh een vinnigh* heir van felle moorders hout.

Onophoudelijk werken zij mede tot de vernieling der kusten. Duidelijk komt dit uit aan de kusten van den Atlantischen Oceaan. Bij donkeren hemel en hevigen wind, ziet men het heir der schuimende golven uit de zee opkomen en de rotsen beuken. Zij storten vooruit, botsen tegen elkander, werpen zich met blinde woede op de klippen.

En uit den stofdamp dien men proefde op de tong, kwam een heir van rauwe geluiden aanjagen, korte, plotselinge zweepslagen van links naar rechts, schorre heete schreeuwen van voerlieden, die met voorovergebogen lichaam hun beesten voortranselden, onder vlagen van gejuich en gejool uit de overvolle wagens.

De oorzaak van deze verandering is dit: »'t Is gebeurd ten tijde dat veel verscheidene Natiën, gelijk de Friezen, in 't H. Land waren getogen, om hetzelve uit de handen en het geweld der Saracenen of Turken te verlossen, dat onder anderen verscheidene Edellingen uit Friesland, ook die van het Geslacht van Roorda, met de menigte aldaar zijn geweest, onder welke zoo het gebeurde, tusschen de beide heiren van de Christenen en Saracenen, dat er een uitnemend groot, stout en vaillant Moorsch Prins was uit het Saraceensche heir, die voor het Christen-leger zeer hoogmoedig ging braveeren, uitdagende aldaar een van de vaillantste Ridderen der Christenen, om met hem een kampslag te slaan; zoo heeft er terstond een stoutmoedige edele Fries uit het geslacht van Roorda verlof van zijnen Prins begeerd, om met dezen man een kampslag te doen; 't welk hem toegestaan zijnde, is hij in het aanzien van beide legers tegen dezen Moor in het veld getreden, en heeft aldaar zulk eene forsigheid met feiten van wapens bedreven, dat hij ten laatste dezen Moor heeft overweldigd, ter neêr gehouwen en onthoofd, het hooft ook tot een teeken van victorien op de poot van zijn geweer naar het Christen-leger triumphantlijk gebragt; alwaar hij bij alle de Prinsen, Heeren en Ridders zeer loffelijk van zijne stoutmoedigheid zeer geprezen, en mede Ridder geslagen en eerlijk ontvangen is.

Het bloed omspat hun enkels, En alles dreunt in 't rond van 't snorren van den boog, En nog geen vijand, die zich aanbiedt aan hun oog! In dolheid vliegen zy d' onzichtbren aanval tegen. Vijf hunner waren reeds doorboord en neêrgezegen, Eer 't opwaart rukkend heir van Segols oorlogsvolk Zich toonde, en uitbrak uit een stof- en nevelwolk. 't Verschijnt.

Maar wacht, riep de kapitein opeens, parbleu! dat ik daaraan niet eer heb gedacht. Waaraan? vroeg Dries. Wel aan buskruit, antwoordde de kapitein, en hij begon buskruit op den grond te strooien. Plotseling, terwijl de kapitein hiermede bezig was, slaakte Selam, ondanks zijn weinigen afschuw van dat heir van insecten, een onderdrukten gil en snelde de tent uit. Wat scheelt hem? vroeg Dries.